Maçonnieke encyclopedie-M.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

8. Het Europese vasteland en zijn kolonies.

8. Het Europese vasteland en zijn kolonies.
De Vooruitgang-Le Progres.
Condorcet: de naam is gevallen
Het geloof in de Vooruitgang.
Een visie op de evolutie van de Vrijmetselarij onder invloed van de christelijke mystiek. Het ontstaan van neven-graden en hogere gradenstelsels.
De maconnieke fauna en flora.
De Vooruitgang-Le Progres


Oorspronkelijk had de omvorming van de bestaande organisaties van operatieve metselaars vooral te maken met het feit, dat veel intellectuelen zich beperkt voelden door de bekrompenheid van de geestelijkheid, die eerder wereldlijke macht nastreefde om de Kerk in stand te houden dan dat ze het geloof diende. Velen zochten naar middelen om zich te verenigen en een meer persoonlijk geloof te beleven, dat ofwel aansloot bij grote tradities uit de Oudheid, waaruit zich een christelijke mystiek had ontwikkeld, ofwel hecht verbonden was met het evangelisch beleven. Wij zouden dit vandaag sociale inzet noemen.
Dat verklaart waarom de Loges aanvankelijk zouden bevolkt worden door gelovigen en deisten, en niet zozeer door atheisten of "free-thinkers", "libertijnen" om het in de taal van de 18de eeuw te zeggen.
Dat de oude Loges vrij vlug een rijkdom aan ritualen en symbolen zagen ontstaan, die de oorspronkelijke " ontvangst-ritualen" en "loonsverhogingsplechtigheden" in luister en metafysische beschouwingen overtroffen, houdt verband met de christelijke mystiek, die zich sedert de 17de eeuw verankerd had in enkele operatieve Loges in Ierland en Engeland en zich ook op het continent vrij vlug zou inburgeren in de prille maconnieke tradities. Dat gebeurde onder de vlag van het "Ecossisme", ongeveer in het midden van de 18de eeuw, nadat "kruisbestuiving" in het begin van die eeuw voor de nodige "hybriden" had gezorgd... En zoals bij hybriden het geval is, waren er gelukkig vele steriele soorten bij! Le Forestier heeft er in zijn turf over "La Maconnerie Templiere et Occultiste aux XVIIIe et XIXe siecles" (Paris, Aubier-Montaigne, 1970) vele bladzijden aan gewijd, evenals Pierre Chevalier in zijn "Histoire de la Franc-Maconnerie francaise" (3 delen, ed. Fayard).

Schematisch kunnen wij de inbreng van het christelijk mysticisme als volgt voorstellen: Adam had een rechtstreekse relatie met God tot hij uit het paradijs werd verdreven en Jezus Christus was de Messias, die de verbroken verbinding kwam herstellen. Dit was een oeroud gegeven: "het Woord", dat was verloren gegaan, werd teruggevonden. Dat woord had overigens al een voor-christelijke tijd gekend. Door de Patriarchen werd het met drie letters opgeroepen, ten tijde van Mozes groeide het uit tot de vier letters van het Tetragram, om ten slotte met de geheime naam van Christus tot pentagram te evolueren. Uit een vermenging van die stelsels werd het christelijk esoterisme geboren, dat onderdak zou vinden in het Ecossisme, toen de Alchemisten gingen aanleunen bij de Vrijmetselarij.
Dat had zo zijn gevolgen. Zo verving St.-Jan de Evangelist, de geliefde volgeling van Jezus, St.-Jan de Doper, patroon van de Steenhouwers en Metselaars. In feite veranderde de viering gewoon van seizoen. De Apocalyps was volgens de Alchemisten een allegorische verhandeling over "Het Grote Werk" en er werd zelfs beweerd dat St.-Jan de Evangelist de Maconnerie van Hiram gereformeerd had, 40 jaar na de kruisdood van Christus. Vandaar dat de "Ridders van het Licht" een nieuwe jaartelling hadden ingevoerd die 40 jaar na de kruisdood startte. En de 7de en 8ste hoofdstukken van de Apocalyps vonden weerklank in enkele "Schotse graden".

Naarmate bepaalde maconnieke riten meer en meer christelijk werden, wordt Hiram ten tonele gevoerd in de persoon van Christus, gedood door de "slechte gezellen" Judas, Kaiphas en Pilatus. De Tempel van de Mensheid werd omgetoverd tot de Roomse Kerk, het geloof in de mensheid het geloof in de goddelijke schepping en de goede zeden werden goddelijke voorschriften. De Rozenkruisers hadden immers ook hun steentje bijgedragen, al waren zij niet noodzakelijk de "Roomse" zaak toegedaan.
Maar ook zij hadden relaties onderhouden met andere geestesstromingen van de 17de eeuw, de periode waarin zij naar "buiten traden". Dit gebeurde o.m. in 1623 in Parijs, waar Rozenkruisers manifesten aanbrachten. Een rituaal, dat de passie van Christus vertolkte, was al bekend op het einde van de 17de eeuw en gaf in de 18de eeuw, tussen 1760 en 1790, aanleiding tot achttien verschillende ritualen van "Chevalier Rose-Croix", gedurende lange tijd het nec plus ultra van de continentale Vrijmetselarij en zonder twijfel een christelijk geinspireerde graad.

Welke toevoegingen ook werden gedaan, voor de Alchemisten was iemand ter dood brengen, begraven en heropwekken een duidelijke allusie op het "Opus Magnum" en kon de verwijzing naar het Christusverhaal er wel bij genomen worden om minder "verlichte" broeders niet in de kou te laten staan. Wij mogen toch niet uit het oog verliezen dat de Alchemie in het 18de-eeuwse Duitsland in hoog aanzien stond, vooral bij de hertogelijke en prinselijke "souffleurs" met hun hoflhoudingen. De Alchemisten voegden er elementen als astrologie, theurgie en de studie van de Kabbala aan toe.

Ook in Engeland oefenden Alchemisten invloed uit. Maar daar hield het niet mee op: zelfs de Tempeliers werden heropgevist om een plaatsje in de "Hogere Gradenstelsels" te bekleden. Het oudste rituaal werd tot nog toe teruggevonden in Straatsburg (1760) en is duidelijk een Franse vertaling van een Duitse tekst, te oordelen naar de germanismen die er zijn ingeslopen. Maar daarmee was de "link" gelegd naar de Rozenkruisers die lid waren van het genootschap van de "verdedigers van het Heilig Graf". Daarenboven had een nogal vrije vertaling van het Boek van de Constituties van Anderson (La Tierce, 1742) sommige "historische" details uit de geschiedenis van de Vrijmetselarij flink aangedikt. De weg naar een bijzonder christelijke Vrijmetselarij was geeffend. En dat heeft tot vandaag zijn sporen nagelaten.

Het is niet de bedoeling hier de geschiedenis van al die maconnieke en para-maconnieke genootschappen te schetsen. Alleen al de Vrijmetselarij, voorbehouden aan uitsluitend mannelijke leden, telde 63 ritussen die samen goed waren voor 988 graden. Vele ervan hadden een gemeenschappelijke oorsprong, ze behielden meestal eenzelfde of verwante benaming, maar legden andere accenten in het rituaal dat langzamerhand een eigen leven ging leiden. Daarnaast werden nog sporen gevonden van 29 andere ritussen, die ofwel slechts een plaatselijk succes hebben gehad (het kasteel van een of andere verlichte edelman), ofwel alleen een bestaan hebben geleid in een nationale bibliotheek onder de vorm van geschriften, reglementen en meestal bizarre ritualen, zonder dat men erin geslaagd is de auteur(s) of de eventuele adepten ervan op het spoor te komen.
Het wekt dan ook weinig verbazing dat vijftig jaar na de stichting van de eerste (Grootloge in 1717 een groot deel van de Vrijmetselarij nog weinig gemeen had met de Middeleeuwse bouwgezellen waar het toch allemaal mee begonnen was, maar die samen met de kathedralenbouwstop ook hun organisaties hadden zien teloor gaan.

De Vrijmetselarij zal altijd wel het kind van haar tijd zijn. En dat was ze ook in de 18de en de l9de eeuw. De mens heeft zich in zijn drang naar kennis, ook als het om "wetenschappelijke" kennis ging, steeds met andere "zoekers" verenigd. Alchemisten en Rozenkruisers beoefenden ieder afzonderlijk een aparte discipline van de "Zeven Kunsten". En ze organiseerden als het ware jaarlijks een vorm van geheim wetenschappelijk congres, zonder inmenging van kerkelijke of wereldlijke censuur. De tijd van de wetenschappelijke academies en het werk van de Encyclopedisten was inderdaad nabij en de "Verlichte Despoten" zagen toen al in dat het ogenblik naderde, waarop de macht niet langer op louter theocratische beginselen en geloofspunten zou kunnen stoelen.

Dat besef had ook zijn intrede gedaan in bepaalde maconnieke ritualen, waar het einde van de wereldlijke en kerkelijke macht werd aangekondigd door het invoeren van het syncretisme aan de ene kant en de hulde aan bepaalde historische figuren aan de andere kant (de dood van de Stuarts, de vervolging van Jacques de Molay en zijn Tempeliers en de vervloeking van Paus en Koning).
Voor een gedeelte van de vrijmetselaarspopulatie op het continent wezen deze evocaties duidelijk op een veranderend maatschappijbeeld. In het nagenoeg onleesbare, fanatieke, langdradige en tegelijk delirerende meerdelig werk van l'abbe Barruel, "Memoires du Jacobinisme", komen de trauma's van de gevestigde machten aan het licht. Ten onrechte heeft Barruel de Franse revolutie aan de "francs-macons" toegeschreven, een leugen die nog steeds met wellust verspreid wordt door rechtse sympathisanten. Maar hij had niet helemaal ongelijk, toen hij schreef "dat de geest en de ziel van de mensen vergiftigd werden door de nieuwlichterij" gepredikt in de Loges en verspreid door de filosofen van de 1 8de-eeuwse Verlichting, waarin de Jacobijnen tot koppensnellers zouden verworden onder druk van een fanatisme dat ze zelf zowel op filosofisch als religieus vlak hadden aangeklaagd.

Wat men de Vrijmetselarij ook mag verwijten in haar bizarre groeivormen, de 18de-eeuwse Loges en ritussen vormden de kiemen van de moderne socialiserende staat. De idee van solidariteit, en dus een besef van gelijkheid, dat ten grondslag lag aan die nieuwe filantropische organisaties met filosofische inslag, concretiseerde de Renaissance-gedachte naar de andere maatschappelijke klassen toe. Men ging zich daadwerkelijk bezig houden met het welzijn van de mens, dus met de hervorming van de maatschappij, niet in een ver hiernamaals, maar hier en nu. En dat zou via ieder individu moeten gaan. "Vaincre ses passions et faire de nouveaux progres sur le chemin de la vertu": welwillendheid tegenover de medemens, verdraagzaamheid en begrip voor andere volkeren en gebruiken, afschaffing van de slavernij, burgerrechten en onderwijs voor iedereen, verspreiding van kennis door moderne drukkunst, welzijn.

Op het continent lieten sommige Vrijmetselaars zelfs de eed niet langer afleggen op "het Evangelieboek" maar op "het zwaard van Eer". Daarmee gaven ze te kennen dat alle godsdiensten gelijk zijn en dat alle volkeren uit "mensen van eer en goede faam" bestaan. Aldus zou eindelijk de harmonie onder de mensen hersteld worden, het paradijs teruggevonden en het verbond heropgericht.
Utopia wenkte inderdaad aan de einder. En wie ooit de optimistische geschriften van Condorcet las, die revolutionair gedood door de revolutie, zal moeten toegeven dat wij vandaag in een steriele tijd van doemdenken leven.
Maar zoals alle wegen naar Rome leiden, zo groeien ook in het maconnieke woud alle planten naar het licht toe. Wij moeten ons dus geenszins verbazen over de varieteiten, waaruit de maconnieke fauna en flora bestond of bestaat. Wij moeten ons wel afvragen hoe, waarom en waarheen ze evolueerden, om te weten waar we uiteindelijk zijn geraakt.

Die vraag roept onvermijdelijk het begrip "Le Progres - De Vooruitgang" op en de Barruels mythe dat de Vrijmetselarij de Franse revolutie zou ontketend hebben en aan de basis zou hebben gelegen van de ondergang van het "ancien regime" in Europa.
"De Vooruitgang-Le Progres".
Progressisme, progressief denken, progressief handelen, behoren tot een progressieve beweging... Er zijn er zelfs die spreken van een "progressieve Vrijmetselarij", in tegenstelling tot we weten niet welke "andere" Vrijmetselarij, waartegenover zij zich willen profileren. Wat gaat er schuil achter al die afleidingen van het woord "le progres", de "vooruitgang" ?
Om met elkaar te praten moeten we zeker zijn dat we dezelfde inhoud geven aan de terminologie die we gebruiken, zoniet wordt het een dovemansgesprek. Wanneer werd het begrip "vooruitgang" in ons denken ingevoerd? Leggen wij ons oor even te luisteren bij Will Durant in zijn "In de Hof van de Wijsbegeerte". (Boucher, Den Haag, 1956).De Grieken hebben ons niet eens het begrip "vooruitgang" nagelaten. Noch Socrates, noch Plato, noch Aristoteles kenden het. De Stoicijnen raadden de mensen aan niet teveel van de toekomst te verwachten.

De Epicuristen genoten van het leven zonder opgewekt te zijn. Somberheid kenmerkte de Romeinse beschaving en zelfs Lucretius, die dan toch graag door onze atheisten aangewezen wordt als een lichtende ster aan het uitspansel van de Oudheid, spreekt weliswaar over de mensen als "Pedetentim progredientes" ("stap voor stap vooruitgaand"), maar voegt er onmiddellijk aan toe "eadem omnia semper" ("alles blijft hetzelfde").
Men neemt aan dat die onverschilligheid voor de vooruitgang te wijten was aan de belemmerde ontwikkeling van de industrie in de Oudheid, de onmogelijkheid om in grote hoeveelheden te produceren en de afwezigheid van "media" om snel nieuwe ideeen te verspreiden, elementen die blijkbaar aan de grondslag liggen van het moderne geloof in "materiele" vooruitgang.

In de Middeleeuwen was het een gebrek aan luxe dat de idee van de "vooruitgang" tegenhield, terwijl "de verwachting des hemels" het middelpunt van het westers bestaan en denken werd.
Geloof in een betere wereld schijnt gepaard te moeten gaan met de armoede van de wereld waarin men leeft: het is dikwijls het geval bij de enkeling en altijd bij de groep. De "FIS"-successen in Algerije in 1991-1992 zijn daarvoor weer eens illustratief. Als de weelde toeneemt, verdwijnt de hemel uit het brandpunt van de belangstelling en wordt vaag en zonder betekenis. Maar gedurende een duizendtal jaren beheerste de gedachte aan het paradijs de geesten van de mensen en kalmeerde (min of meer) de lege magen.
Met de Renaissance en later de industriele revolutie, kwam de weelde naar West-Europa en naarmate onze rijkdom toenam, maakte de hoop op de hemel plaats voor de bekoring van de vooruitgang.

De grootste op zichzelf bestaande gebeurtenis van de moderne geschiedenis, Copernicus' ontdekking van de astronomische onbelangrijkheid van de aarde, maakte vele gevoelige harten ongelukkig. Maar de daaruit voortvloeiende herleiding van de hemel tot lucht en ruimte alleen, dwong de elastische geest van de mens tot een compenserend geloof in een ander en ditmaal "werelds paradijs".
De Kerk had ecuwenlang vooropgesteld dat het geluk niet van deze wereld was, maar hield de belofte op een gelukzalig hiernamaals in stand. Deze cheque, waarvan de dekking alleen maar door de geestelijke leiders was gewaarborgd zonder enige pandgeving, werd niet langer overal geaccepteerd. Het verstandshuwelijk tussen de machtigen der aarde en de Kerk liep ernstig gevaar. Campanella, More en Bacon schreven Utopia's die de nakende opkomst van een algemene geluksstaat aankondigden. En het is niet voor niets dat de Kerk van Rome 350 jaar wachtte om Copernicus' geestelijke erfgenaam Galilei in eer te herstellen. Ze deed dat slechts op het ogenblik dat een pauselijke encycliek reclame begon te maken voor het sociaal engagement van de Kerk in de Derde Wereld, waar dringend een hemels bijhuis op aarde diende gepromoot.

Het Europa van de Renaissance importeerde massaal weeldeartikelen, schraapte goud en zilver en grondstoffen uit de nieuw ontdekte werelden en exporteerde in ruil daarvoor asceten en heiligen, gewapend met bijbel en zwaard.
"In een eeuw", schreef Pierre de la Romee (hij bedoelde de periode 1450-1550) "hebben wij meer vooruitgang gezien in de mensenwereld en de werken van de wetenschap dan onze voorouders gedurende de veertien voorafgaande eeuwen." W. Durant (In de Hof der Wijsbegeerte, pag. 382, ed. Boucher, Den Haag 1956) stelt het zo: "Sedert de verwachting des hemels van de Middeleeuw en geruild werd voor het begrip vooruitgang van de industriele en wereldlijke beschaving, is vooruitgang ons dierbaarste dogma geworden. Dit dogma is de ruggegraat van heel ons maatschappelijk denken, namelijk geloof in de Vooruitgang en de Democratie. Als deze beide ideeen moeten prijsgegeven worden zullen wij geestelijk naakt en belachelijk zijn, meer dan welke generatie in de geschiedenis ook".

Hij kon wel eens gelijk hebben, maar de vraag is of een gekrompen en verdord vijgeblad, dat onze schamele naaktheid niet meer kan bedekken, na verloop van tijd niet beter kan neerdwarrelen, als blijkt dat het experiment mislukt is. De lente van het begrip "Vooruitgang" is immers al lang voorbij.
Het vond zijn eerste omschrijving in het uitbundig optimisme van de 18de ecuw, periode waarin precies de speculatieve Vrijmetselarij als het ware moest uitgevonden worden als uitdrukkingsmiddel voor een broederlijk en geestelijk elan naar een "grote sprong voorwaarts" toe.
Rousseau viel misschien ietwat uit de toon: in plaats van beschaving zocht hij geluk in het verleden, bij de "wilden" in het aards paradijs, waar de traditie Adam en Eva temidden van de vredelievende natuur had geplaatst.
Onze broeder Voltaire daarentegen had geen illusie wat die Gouden Tijd uit het verleden betreft. Hij wist dat de mens beter af was in de beschaafde wereld dan in de wilde staat. Hij verkoos alvast Parijs boven de tuin van Eden en was dankbaar voor de langzame en onvolkomen opgang van de mens.
Zijn volgelingen Turgot en Condorcet maakten van de idee "Vooruitgang" het stimulerend element van de nieuwere tijd, geboren in het bloed van oorlogen en revoluties.

Maar in de loges van het einde van de 18de eeuw waren nog evenveel "conservatieve" aristocraten aanwezig als "revolutionaire" burgers en zij hebben elkaar niet gespaard. Het is onwaarschijnlijk dat de Loges rechtstreeks hebben ingegrepen in het ontketenen van de Franse Revolutie of van welke latere revolutie ook. Maar dat in de Loges van die tijd broeders de "verandering" hebben bepleit en de idee van de "vooruitgang" in hun ogen niet louter op het geestelijke sloeg, dat zal wel het geval geweest zijn.
Condorcet: de naam is gevallen
We schrijven 1793 en de Franse revolutie woedt nog steeds. De Franse aristocraat Condorcet, of om hem volledig recht te doen Marie Jean Antoine Nicolas Caritat, markies van Condorcet, houdt zich schuil in een klein pension in een der voorsteden van Parijs in de hoop te ontsnappen aan het dodend instrument, uit menslievendheid uitgevonden door zijn mac, onnieke broeder dr. Guillotin. De onomkoopbare Robespierre, die consequente, barbaarse volgeling van Rousseau, de Pol Pot van zijn tijd, had broeder Condorcet uitgenodigd om naar Parijs te komen en er onthoofd te worden omdat hij tegen de terechtstelling van de Koning had durven stemmen.
"Daar", (W. Durant, op cit. borstelt de schets), "in een eenzame kamer, ver van iedere vriend, zonder een boek om hem te helpen en in een situatie, die een hymne aan het pessimisme en de wanhoop zou gewettigd hebben, schreef Condorcet het meest optimistische boek dat ooit van de hand van een man verschenen is, het grote werk van de literatuur over de "Vooruitgang": "Esquisse d'un tableau des progres de 1' esprit humain"."
"Toen Condorcet zijn grootse profetie over de roem der mensheid af had en zich veilig waande in de afgelegen herberg waarheen hij gevlucht was, viel hij uitgeput in slaap en... ontwaakte omringd door "gens d'armes" die hem in naam van de wet en het Franse volk arresteerden. De volgende ochtend vond men hem dood op de vioer van zijn cel. Hij had steeds een flesje gif bij zich om de guillotine, bediend in naam van broederlijkheid, vrijheid en gelijkheid, te foppen, want Condorcet was een realistische dromer..."
"Als wij nu de moed hebben om zijn boek te lezen, worden wij ons bewust tot welke bitter ontgoochelde en sceptische generatie wij behoren. Een man die schijnbaar alles verloren had, die uit idealisme alles had opgeofferd voor de Revolutie en die door de barbaarse volgelingen van die Revolutie geliquideerd werd. Een dromer die de onuitsprekelijke bitterheid moet geproefd hebben zijn hoop op een betere wereld te zien uitlopen op chaos en verschrikking. En die erin slaagt op datzelfde ogenblik het hoogtepunt van verwachting van de mens voor de mensheid op aarde te boek te stellen."
Condorcet was een visionair toen hij schreef: "De boekdrukkunst zal de mensheid verlossen en bevrijden;... uitbreiding van kennis is onverbreekbaar verbonden met vooruitgang van vrijheid, deugd en eerbied voor de natuurlijke rechten van de mens. Het hart zal de mensen tot meer menselijkheid, welgezindheid en rechtvaardigheid stemmen... Aan de verbetering van de menselijke vermogens zijn geen grenzen gesteld; de vervolmaking van de mens is volkomen onbegrensd; de vooruitgang van deze vervolmaking, voortaan vrij van iedere macht die haar zou willen beletten, heeft geen andere begrenzing dan de duur van de aarde, waarop de natuur ons geplaatst heeft (pagina 9)..." Horen wij daar geen ma,connieke bazuinen schallen?
Condorcet borstelde een profetisch beeld van de evolutie van de maatschappij op de weg naar het geluk ondanks de eigen tegenspoed, de tegenwerking, laster en spot omdat hij de mensheid lief had en geloofde in de vervolmaking van eenieder van ons en van de mensheid over het algemeen.
Die vrijmetselarij, die ook wel eens lijdt aan hagiografie, heeft er een illustere broeder van gemaakt, al zijn er toch wel twijfels geweest omtrent zijn inwijding in de Orde.
Het geloof in de Vooruitgang.
Wat in ieder geval overblijft en door ieder vrijmetselaar haast als een vorm van credo ervaren wordt, is de omschrijving van het begrip "vooruitgang" zoals Condorcet, man van de "Verlichting" dit uitdrukte: morele vervolmaking door verspreiding van kennis, via kennis meer begrip, via begrip vrijheid en gelijkheid, emancipatie van de vrouw, van de arbeider, van de burger, vrijheid voor alle volkeren, nooit meer oorlog...
Triestig dat zonder Condorcet ooit gelezen te hebben sommige vrijmetselaars het woord "vooruitgang" zeer selectief interpreteren om het in hun loge-banier te schrijven, zonder dat de vlag de ware lading nog dekt.
Het leidt er alleen maar toe dat de buitenstaander Vrijmetselarij soms verwart met politieke of andere drukkingsgroepen en dat is zowel voor de ene als de andere geen goede zaak.
Als de vrijmetselaars over "Vooruitgang" spreken, moeten zij zich misschien wel eens herbronnen, zoals ook gelovigen zo nu en dan eens terug moeten grijpen naar de oorsprong van hun geloof om te weten waarmee zij bezig zijn. En dat herbronnen zou al best kunnen beginnen door donderende slogans af te zweren waardoor op lapidaire manier de wereld in links en rechts, in gelovig en ongelovig wordt ingedeeld, zonder enige zin voor nuancering.

Vrijmetselarij is een produkt van de westerse en dus christelijke beschaving. Toen de Vrijmetselaarsobedienties op het Europese vasteland de noodzaak voelden "zedelijke maconnieke voorschriften" te graveren in een penning, was dat het historisch gevolg van een aversie voor de bijbel, zinnebeeld van kerkelijke heerschappij en geestelijke verknechting. Maar de maconnieke zedenwet bleef wel fundamenteel identiek met deze die in de bijbel gegraveerd stond. Vandaar dat in de Angelsaksische Vrijmetselarij nooit de noodzaak heeft bestaan een aparte penning te slaan, vermits een verwijzing naar de bijbel als "Boek van de Heilige Wet" volstaat.

Als wij toch geloven dat de mens individueel aan de verb et ering van zichzel f wer kt met het vast v ertrouwen dat dit werk bijdraagt tot de evolutie van zichzelf en van de mensheid over het algemeen, dan hoeft dergelijk geloof geen bewijs. Het is zelfs zonder belang te weten of de mens en de mensheid wel voor verbetering vatbaar zijn. We hebben niet eens een bepaling voor het begrip "vervolmaking" en moeten ons beperken tot een "ingebeelde" volmaaktheid, op het risico af nieuwe goden te kweken die aan dat beeld moeten voldoen. We werken dus met een postulaat. Sommigen zeggen met een maconniek dogma, maar dat is toch een beetje grof.
De vrijmetselaar houdt er een fundamenteel optimistische en progressieve kijk op de mensheid op na. En daarover zijn alle vrijmetselaars het nagenoeg eens.
Termen als "progressieve" en "conservatieve" Vrijmetselarij zijn niet relevant en alleen maar spraakverwarrend. Daarmee wordt verwezen naar de profane wereld, die zich voedt met dergelijke ogenschijnlijke tegenstellingen om een gemakkelijke identificatie mogelijk te maken van de verschillende maatschappelijke groepen. Dat dergelijke praktijken binnengedrongen zijn in de Vrijmetselarij, is historisch alleen maar te verklaren door het feit dat groepen gebruik hebben gemaakt van de structuur van de Vrijmetselarij om politieke actie te voeren.
Die tijd lijkt ons nu voorlopig voorbij. Men begint minder en minder exclusieven te stellen van godsdienstige, filosofische en politieke aard bij de recrutering.
En uiteindelijk was het toch de bedoeling dat Vrijmetselarij datgene zou verenigen wat anders ten eeuwigen dage zou gescheiden blijven.
Toch is het nu nog zo, alvast in ons land en in Frankrijk, dat vele vrijmetselaars hun sociaal engagement in de Loge laten primeren boven het spirituele element.
Wie het begrip "sociaal engagement" uitspreekt denkt onwillekeurig aan actiegroepen en politieke bewegingen. Plaatselijk is er wel eens versmelting genoteerd, maar nationaal of internationaal? Bestaat daar wel zoiets als de "internationale maconnieke actie" ?

NOTA'S

' Niet alleen de abstracte gedachtenwcreld onderging een vernieuwing, ook in het industriele en sociaal-economiscile gebeuren voltrokken zich grondige Wijzigingen. Het was de tijd van de uitvinding van het procede en het gebruik van cokes (1717) bij het produktieproces van ijzer en van de industriele ontginnhlg van steenkool, van betere waterpompen en de stoommachine van Watt. De gevolgen zouden zich snel laten gevoelen, vooral in de bekkens waar de mijnbouw en de metaalindustrie het agrarisch aspect zouden veranderen. Industrielen als de vrijmetselaar John Cockerill zwermden uit over Europa om er machtige complexen uit de grond te stampen, die de basis voor de toenemende welstand zouden leggen maar tegelijk voor de groei van het stedelijk lompenproletariaat. In de landbouw en de veeteelt konden ziekten van plant en dier beter bestreden worden en werd de produktie opgevoerd via nieuwe kweekmethodes. Op het land waren dus minder arbeidskrachten nodig. Zij trokken meer en meer naar de stedcn, waar het lichtgas toeliet het nachtwerk in te voeren. Tegen het einde van de 18de ecuw was het aanschijn van de wereld al grondig veranderd, tot en met de oude bestuurlijke structuren en het recht.
Een hele schare uitvinders, bankiers, industrielen en handelaars maakte in de 18de en 19de eeuw dankbaar gebruik van de Loges om snelle contacten te leggen tijdens hun zwervend bestaan. Kunstenaars volgden in hun zog. Maar wie gaandeweg uit het logeleven verdween, was de uitstervende klasse van edellieden en religieuze machthebbers. De eersten konden niet langer stand houden als landadel of hovelingen, de anderen werden getroffen door de pauselijke bullen en door de nieuwe tijdsgeest van het wetenschappelijk positivisme, die het geloof ontdeed van zijn mythische aantrekkingskracht.
Vooral op het continent, in de katholieke landen, werd de Vrijmetselarij in de 19de eeuw een middelpunt van lalcisering en ontvoogding. Het kwam het imago van de Vrijmetselarij niet altijd ten goede en het leidde uiteindelijk tot de historische kloof tussen de Angelsaksische en de Continentale Vrijmetselarij .

2 Omtrent het bloeiend bestaan van Loges met speculatieve inslag in de 17de eeuw bestaat geen twijfel meer. En dat er publieke belangstelling voor bestond staat vast. Anders valt het niet te verklaren dat de lagere bevolkingsgroepen en bepaalde gevestigde machten al in dezelfde 17de ecuw wantrouwen koesterden t.o.v. die geheime vergaderingen. In "Poor Robin's Intelligence", een uitgave uit 1676-77 werd al naar de Vrijmetselarij verwezen. En een naamloos pamflet uit 1698 waarschuwde "all godly people in the citie of London" voor de "mischiefs and evils practised in the sight of God by those called Freed Masons" (waarsehuwde "het godvrezend volk van de stad Londen" voor de "misdrijven en het kwaad bedreven in het aanschijn van God door de zogenaamde Vrije Metselaars"). De naamloze auteur vervolgt: "I say, take care lest their ceremonies and secret swearings take hold of you; and be wary that none cause you to err trom Godliness". ("Ik zeg u, wees voorzichtig dat gij niet in de greep komt van hun ceremonies en geheime eden, en hoed u crxoor dat gij daardoor niet afdwaalt tot goddeloosheid").
Robert Plot had in zijn "Natul-al History of Staffordshire" (1686) over de Vei metselarij; gesproken als 'spread more or less over the nation" ("min of meer ov/er de hele natie verspreid") en John Aubrey verwijst eveneens naar the Craft" in zijn "Natural History of Wiltshire" (1686).

In 1709 en 1710 publiceerde Richard Steelc een reeks essays in "The Tatler",waarin hij de Vrijmetselarij vermeldde. Een jaar later verscheen een pamflet, gedrukt in Londen, waarbij "a certain Company called the Free masons" (; een zekere vereniging, genaamd de Vrije Metselaars") werd genoemd.
(Ref.: The Grand Lodge of England (1717) and its founding lodges, Batham C.N.-Transactions of Quatuor Coronati Lodge nr. 2076, vol ]03, 1990, p. 22 e.v.) De "Company of Masons in the City of l.ondon", waarvan een gedeelte van de archieven bewaard bleef, ontving in haar midden "accepted masons" aangenomen metselaars") tenminste sedert 1611, ogenblik waarop een opname-plechtigheid" wordt vermeld van een reeks personen die trouwens 6 Shilling 6 pence "toetredingsgeld" betaalden. Er is een inventaris van 1665, waarin bepaalde rituele voorwerpen genoemd worden, die nu nog deel uitmaken van het ritueel gebeuren in een Loge en in een inventaris van het jaar 1676 wordt zelfs een "Constitutie van de Aangenomen Metselaars" vermeld. (Manuscriptum Phillips Nr. I - United Grand Lodge of England).
In het gildehuis, het zogenaamde Masons Hall in Londen, werd op 10 maart 1682 een opnemingsceremonie gehouden, waarbij zes kandidaten toegelaten werden tot de "besloten kring" van speculatieve vrijmetselaars die blijkbaar bestond binnen de gilde, vermits er onder die zes vier operatieve steenhouwers waren, allen leden van de "Company".

Anderzijds bestaan er weinig of geen aanwijzingen dat op het vasteland de oude gilden van Metselaars of Steenhouwers in de 17de eeuw onderdak verleenden aan "speculatieve vrijmetselaars". Ook het verband tussen de organisaties van rondreizende gezellen ("Les compagnons du Devoir"), heeft zeker niet als blauwdruk gediend voor de moderne Vrijmetselarij, al werd deze idee lange tijd gepromoot door de Continentale Vrijmetselarij in haar drang naar originaliteit. En of men dit nu betreurt of niet, uit de ritualen zelf blijkt dat andere invioeden hebben gespeeld, terwijl de Britse organisaties van de traditionele Metselaars en Steenhouwers model stonden. De compilatie die de stichters van de eerste Grootloge maakten van de bestaande reglementeringen en gebruiken, was blijkbaar een succesnummer, vermits het "verenigingsmodel" nog steeds goed voor de dienst is.