Maçonnieke encyclopedie-M.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

3. Vrijmetselarij en Communisme, Fascisme en Nationaal- Socialisme.
HOOFDSTUK II, BELGISCHE TOESTANDEN
1. Beknopt historisch overzicht van het wel en wee van de Belgische Loges en Obedienties.
2. Strijd om de macht in België. Clericalisme en Anti-Clericalisme.


3. Vrijmetselarij en Communisme, Fascisme en Nationaal- Socialisme.
Het zal wel niemand verbazen dat de Vrijmetselarij evenmin in de gratie viel van de communistische machthebbers, die in Moskou de macht hadden overgenomen. De Loges moesten in heel het land hun activiteiten stopzetten. We citeren de volgende resolutie, aangenomen door het vierde Congres van de Communistische Internationale: "Het is beslist noodzakelijk dat de leidende elementen van de partij alle kanalen afsluiten die leiden naar de middenklasse en derhalve een definitieve breuk met de Vrijmetselarij tot stand brengen. De kloof tussen het proletariaat en de middenklasse moet duidelijk ter kennis van de communistische partij worden gebracht. Een klein deel van de leidende elementen in de partij wenst deze k loo f te overb ruggen en g ebrui k te mak en van de maçonnieke Loges. De Vrijmetselarij is een zeer oneerlijke en schandelijke zwendel van het radicaal gezinde deel van de middenklasse. We beschouwen het tot onze plicht haar tot het uiterste te bestrijden."

Niet enkel in het Oostblok werd de Vrijmetselarij verboden, ook in andere totalitaire regimes, zoals Italie en Duitsland.
In 1922 nam Mussolini het bewind over in Italie. In het begin van het daaropvolgende jaar gaf de Grootloge van Italie een resolutie uit, waarin het de leden werd toegestaan zich uit de organisatie terug te trekken. In 1924 begonnen de maçonnieke Loges hun deuren te sluiten. De eerste anti-maçonnieke wettelijke bepaling kwam in mei 1925 tot stand. Later werd de Grootmeester van Italie gearresteerd, gevolgd door de confiscatie van alle eigendommen van de Orde door de nieuwe regering. Na een aanstootgevend proces, waaruit duidelijk de ware aard van de nieuwe bewindslieden bleek, werd de Grootmeester schuldig bevonden en tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij werd gevangen gezet op een eiland waar de toestand zo erbarmelijk was, dat hij enkele jaren later stierf.
In nazi-Duitsland was de toestand niet veel beter. De voornaamste tegenstander van de Vrijmetselarij onder de nationaal-socialisten was Alfred Rosenberg, die een aantal krantenartikelen schreef tegen de Orde. Al in 1930 instrueerde Rudolf Hess, als secretaris van Adolf Hitler, dat de leiders van de partij geen vrijmetselaars mochten zijn. Toen bij de verkiezingen van maart 1933 de nazi-partij succes oogstte, beeindigden vele Loges in Duitsland vrijwillig hun arbeid. De regering nam de maçonnieke gebouwen in beslag. Sommige werden als museum opengesteld met als doel de eigendommen van de Orde ten toon te spreiden en de Vrijmetselarij belachelijk te maken.

Het ene besluit na het andere werd uitgevaardigd tegen twee groepen die met elkaar werden in verband gebracht: de Joden en de vrijmetselaars. Velen hebben trouwens hun overtuiging met de dood moeten bekopen.
Het klinkt misschien wat ouderwets. Maar de ouderen onder ons herinneren zich nog wel de vervolgingen tijdens de jongste Wereldoorlog. Nadat in Frankrijk al een hetze was gegroeid in uiterst rechtse kringen, dook ook in België een anti-vrijmetselaarsliga op. "L'epuration", die van augustus 1940 af actief zou zijn onder Andre de Harting, Ouwerx en Flament. Duitse geleerden zoals Heym, Sante en Stein zullen de in beslag genomen archieven van de Vrijmetselarij, waar ze niet tijdig in veiligheid konden worden gebracht, laten verzamelen en bestuderen. Wie enkele details wenst omtrent deze droevige periode, kan o.m. terecht in een kort stukje van Luc Perier in "België 2000", nr. 3 van januari 1984.

Bepaalde lokalen van vrijmetselaars werden opgeeist en opengesteld om er een rondreizende anti-maçonnieke tentoonstelling in te organiseren. Het leverde net zoals in Frankrijk allerminst het gewenste resultaat op. Het bekend maken van vooraanstaande vrijmetselaars, die tegelijk in de ogen van het publiek een zeer goede reputatie hadden als mens en als burger, ontkrachtte in niet geringe mate de loense beweringen en beschuldigingen van de organisatoren en hun fascistische sympathisanten. In het Duitsland van Hitler, het Spanje van Franco en het Italie van Mussolini werden vrijmetselaars vervolgd en de bezittingen van de Loges in beslag genomen. In Frankrijk mochten diegenen die vrijmetselaar waren of geweest waren niet langer in staatsdienst blijven onder het Vichy-regime. In België ging men niet zover, maar ettelijke leden van de Orde werden gedeporteerd naar concentratiekampen en stierven er, of werden gewoon vermoord omwille van hun lidmaatschap zoals Francois Bovesse, gouverneur van Namen, Eric Sasse, oud-havenschepen en voorzitter van de rechtbank van Koophandel in Antwerpen en vele anderen.

Dat vrijmetselaars in het verzet terecht kwamen, was logisch. Opkomen voor de gewetensvrijheid en de verdediging van de Rechten van de Mens ligt nu eenmaal in de lijn van hun denken en handelen. Maar de werking van de Loges zelf was bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 gestaakt. De gebouwen werden trouwens onmiddellijk door de bezetter gesloten. Het feit dat een gekende Franstalige katholieke krant enkele jaren voordien begonnen was met de publicatie van een lijst met namen van "vrijmetselaars", een lijst waarop zowel leden als niet-leden van de Orde figureerden, heeft velen op de verdachtenlijst van de Duitse Sicherheitsdiensten doen belanden met alle nare gevolgen vandien .

NOTA'S J.G.Thieme, "De Ideologische Aap", BVW Thieme, Zutphen, 1980, biz. 14.
"Dwarsligger" nr. 8, bijlage bij "Het Vrije Woord", Maandblad van het Humanistisch
Verbond, 26/7/8-1981: Walter Matthijs over "Vrijzinnigheid". 3 Idem, biz. 3 over "Vrijmetselari;".
J.G. Thieme, biz. 18. 5 idem, biz. 19. 6 idem, biz. 20. 7 W.M. Weber, "De meningen van Filosofen", deel 111, boek 11, Constapel, Groningen, 1987, biz. 321.


Humanität nr. 5 dd. Juli-August 1984, biz. 16-17. Kardinal Hoffner zur Freimaurerfrage, zittiert aus L'Osservatore Romano, nr. 15, 13.4.1984. "Im Pressebericht von Joseph Kardinal Hoffner nach der Fruhjahrsvoliversammlung der Deutschen Bischofskonferenz in Altotting vom 15.Marz 1984 heiszt es u.a. unter 111 "Glaubensfragen": "Wie Ihnen allen bekannt ist, hat die Kongregation fur die Glaubenslehre am 26. November des vergangenen Jahres eine Erklarung zu "freimaurerisehe Vereinigungen" abgegeben. Sie war erforderlich, nachdem vielfach gefragt oder aber einfach behauptet wurde, nach den Bestimmungen des neuen Gesetzbuches der Kirche, das am 1. Adventssonntag 1983 in Kraft getreten ist, sei eines Mitgliedschaft in solchen Vereinigungen nicht mehr verboten. Zu dieser Auffassung kam es, weil das neue Gesetzbuch den Begriff "Freimaurerei" nicht mehr erwahnt. Um dieses Miszverstandnis auszuraumen mochte ich folgendes deutlich machen: Entscheidend fur das bestehende Verbot einer Mitgliedschaft ist die Tatsache dasz die "Freimaurerei", wie ubrigens andere Vereinigungen, die ebenfalls nicht namentlich erwahnt wurden, Prinzipien vertritt, die absolut unvereinbar mit der Lehre der Kirche sind. Das neue Gesetzbuch will also einen Schwerpunkt auf die Kriterien auf die kirchen- und glaubensfeindlichen Ziele bestimmter Vereinigungen legen, ohne sie deshalb alle aufzahlen zu mussen. Denn eine solche Liste konnte unvollstandig sein und zu dem falschen Schlusz fuhren, wie er ja auch im vorliegenden Fall tatsächlich gezogen wurde, was nicht ausdrucklich als verboten genannt ist, ist erlaubt". Wir Bischofe hielten es fur erforderlich, noch einmal nachdrucklich auf das bestehende Verbot der Mitgliedschaft in freimaurerischen Vereinigungen hinzuweisen".

J.G. Thieme, biz. 216.
HOOFDSTUK II, BELGISCHE TOESTANDEN
figuur:
1. Beknopt historisch overzicht van het wel en wee van de Belgische Loges en Obedienties.
2. Strijd om de macht in België. Clericalisme en Anti-Clericalisme.

1. Beknopt historisch overzicht van het wel en wee van de Belgische Loges en Obedienties.
De ontwikkeling van nationale staten (o.m. de onafhankelij kheid van België en Griekenland en de eenmaking van Duitsland en Italie) in de l9de eeuw had natuurlijk ook haar invloed op de Vrijmetselarij. De bestaande internationale broederschap van een sociale elite vormde zich geleidelijk om tot een conglomeraat van nationale Obedienties, die uiteenlopend reageerden op de politieke en sociale situaties waarmee ze te maken kregen.
Twee grote tendenzen tekenden zich tenslotte af en deze uiteenlopende ontwikkeling werd grotendeels bepaald door de houding van de Katholieke Kerk, die zich in de loop der eeuwen steeds scherper opstelde tegen de Vrijmetselarij. In de katholieke landen evolueerde de Vrijmetselarij naar een anticlericale organisatie van voornamelijk burgers en hoge ambtenaren. In de protestantse gebieden daarentegen werd zij een sociale elitevereniging, die zich apolitiek en gezagsgetrouw opstelde.

De revolutie van 1830 leidde België naar de onafhankelijkheid, maar betekende voor de Vrijmetselarij een zware beproeving, omdat zich uiteraard in beide kampen broeders bevonden. De onafhankelijkheid leidde er ook toe dat de Belgische Vrijmetselarij gedwongen was een eigen administratieve organisatie op poten te zetten.
Ondanks de twisten tussen Belgicisten en Orangisten (de Gentse Loge "Le Septentrion" bv. bleef tot in 1883 haar affiliatie bij het Grootoosten der Nederlanden behouden) slaagde men er toch in het Grootoosten van België op te richten, dat op 23 februari 1833 plechtig werd geinstalleerd.
Het gezag van het Grootoosten werd niet enkel betwist door de Orangistische Loges, maar ook door werkplaatsen in het Luikse die in 1839 een autonome Obedientie oprichtten die vijftien jaar bestond.

In de eerste helft van de 19de eeuw waren de meeste vrijmetselaars zeker niet anti-religieus maar als reactie op de negatieve houding van de katholieke kerk stelden ze zich wel anticlericaal op. De invloed op de Loge was onmiskenbaar: zo schrapte het Grootoosten van België op 21 oktober 1854 artikel 135 van de statuten, dat bepaalde dat de "Loges zich niet zullen inlaten met politieke of religieuze vraagstukken". De schrapping had tot gevolg dat verscheidene buitenlandse Obedienties hun relaties met het Grootoosten van België verbraken.
In de laatste decennia van de l9de eeuw verloren de Loges de grote ideologische strijd met de opnieuw verenigde katholieken. De rechtstreekse politieke invloed van de vrijmetselaars ging snel teloor en er ontwikkelden zich belangrijke discussies met de opkomende socialistische beweging. Dat had tot gevolg dat de Loges hun politieke gewaden opnieuw meer gingen afleggen, niet alleen omdat hun politieke invloed toch stuitte op de katholieke suprematie in de Wetstraat, maar vooral ook om de interne gemoedsrust te herstellen. In 1894 besloot het Grootoosten dlaarom, dat politieke en religieuze discussies niet langer door een stemming mochten gevolgd worden. Dankzij die beslissing konden de debatten in een meer serene sifeer gevoerd worden en werd de basis gelegd voor een vlreedzaam samenleven tussen liberalen en socialisten in de werkplaatsen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was België nagenoeg volledig bezet. Het had tot gevolg dat de Loges hun werkzaamheden schorsten. Na deze oorlog werd de Vrijmetselarij geconfronteerd met dictatoriale regimes, zowel van links als van rechts. Links vond de Loges bourgeois-instellingen, rechts zag er revolutionaire broeihaarden in. De Eerste Wereldoorlog had de bestaande maatschappij op vele terreinen grondig dooreen geschud. De suffragette-beweging o.m zorgde voor een begin van emancipatie. Die ~evolutie had ook haar gevolgen voor de Vrijmetselarij, een mannenclub naar 18de-eeuwse traditie. De drang van de vrouw naar partnership in alle geledingen van de maatschappij leidde tot de oprichting op 28 mei 1928 van een nieuwe Obedientie, de "Belgische Federatie van de Internationale Gemengde Orde "Le Droit Humain". Later werd deze gemengde Orde gevolgd door een exclusief vrouwelijke Orde, de Vrouwengrootloge van België. Het belet niet dat de discussie omtrent het openstellen van de Loges voor vrouwen nog steeds woedt in vele werkplaatsen, maar daarvoor verwijzen we naar deel III.

Nog een gevolg van de gebeurtenissen tijdens de oorlog was de opkomst van de Vlaamse Beweging. Sedert 1890 was een werkplaats uitsluitend actief in het Nederlands, Marnix van St.-Aldegonde in het Oosten Antwerpen. De identificatie van het Frans met de Verlichting en de Vooruitgang bleef immers nog lang doorwegen op de wereld van de vrijmetselaars. Na 1918 werden niettemin nieuwe Nederlandstalige werkplaatsen opgericht. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog koos de Belgische Vrijmetselarij voor de clandestiniteit en bleven de maçonnieke werkzaamheden zeer beperkt. Verscheidene broeders werden door de nazi's vervolgd en gedood en de Logetempels bezet en soms zelfs geplunderd. De eerste jaren na de bevrijding moesten dan ook voornamelijk besteed worden aan herstel en wederopbouw, in sommige gevallen met de hulp van geallieerde bevrijders onder wie zich heel wat Broeders-Vrijmetselaars bevonden.

De werkplaatsen van het Grootoosten werden nadien vooral geteisterd door eindeloze discussies aangaande het gebruik van symbolen en omtrent de relaties met andere, buitenlandse Obedienties. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat sommige werkplaatsen en leden van het Grootoosten van België in 1959 de "Grootloge van België" oprichtten die in 1965 door de Grootloge van Engeland werd erkend. Lang heeft deze erkenning overigens niet geduurd. Toen in de jaren '70 tekenen van toenadering tussen leden van het Grootoosten en de Grootloge te bespeuren vielen, ontstond een nieuw schisma. In 1979 vormden de pro-Engelse vrijmetselaars de "Reguliere Grootloge van België", die zich duidelijk als deistisch affirmeerde en die thans als enige Belgische Obedientie door de United Grand Lodge of England wordt erkend.
2. Strijd om de macht in België. Clericalisme en Anti-Clericalisme.
Dwinglandij
Wie de dwinglandij van de groten en de dweepzucht van de massa trotseert, wordt gehoond en aan het kruis van oneer gespijkerd.

(Uit een Rozenkruisersrituaal)

Vrijmetselaars hebben zich soms scherp afgezet tegen de Roomse Kerk. In het verleden hebben zij plaatselijke praktijken gelaakt, de katholieke godsdienst aan kritiek onderworpen, de Kerk hardnekkig aangevallen en het vrij katholiek onderwijs heftig bestreden. Het waren niet altijd de mooiste bladzijden uit de maçonnieke geschiedenis. De Kerk deed daarvoor overigens niet onder: voortdurend heeft ze de maçonnerie veroordeeld, beklad, besmeurd, bekampt, haar leden geschandvlekt, geexcommuniceerd en zelfs vervolgd, maar de verkiezingsstrijd in de l9de eeuw en in de vroege 20ste eeuw was nu eenmaal veel heftiger dan wat wij vandaag kennen. Wij schreven het eerder al: niet de vrijmetselaars hebben de vijandelijkheden geopend. Tot het bewijs van het tegendeel wordt geleverd, gelden de pauselijke veroordelingen ook vandaag nog. Als gevolg van deze pontificale banvloeken werd de maçonnerie met grote regelmaat van alle kwaad op aarde beschuldigd: de Vrijmetselarij zou een nieuwe, antikerkelijke godsdienst hebben geschapen, ze zou revoluties en oorlogen hebben ontketend, de synagoog van Satan zijn, een haard van joodse samenzweringen tegen het christendom, ja zelfs het communisme hebben gefinancierd en meer van dergelijke onzin.

In de loop van drie eeuwen geschiedenis werden ontelbare werken gepubliceerd over de Vrijmetselarij. De Berlijnse professor August Wolfstieg heeft destijds een wetenschappelijke commissie opgericht, die tussen 1911 en 1926 een bibliografie over de maçonnerie heeft samengesteld, die bestaat uit 54.320 titels, waarvan ongeveer 99 procent antimaçonnieke geschriften. Dat vertegenwoordigt dus een aantal van circa 53.775. Het wordt de "Bibliotheek van de Haat" genoemd.
Wat volgt is een poging om de houding van de Roomse Kerk te schetsen ten aanzien van hen, die in België niet met haar waren, en volgens de Kerk dus a priori tegen haar. Onder hen natuurlijk in de eerste plaats een groot aantal vrijmetselaars. Het is een triest verhaal, dat vooral typisch is voor specifiek Belgische toestanden.

Tij dens het Nederlandse bewind (1815- 1830) heersten grote spanningen tussen de clerus en Koning Willem I, voornamelijk omdat deze op basis van het concordaat van 1815 zelf de bisschoppen benoemde en omdat hij een eerste aanzet had gegeven tot de laicisering van het onderwijs. De Kerk heeft dan ook met reden een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van de Belgische onafhankelijkheid: zij hoopte via een parlementair stelsel haar overheersing van de maatschappij te kunnen herstellen. Met de liberale middenstand werd een bondgenootschap gesloten, dat uitmondde in het "unionisme". Het werd dan ook wel het "monsterverbond" genoemd.
De grondwet van 1831 is het resultaat van een compromis tussen de conservatieve katholieke krachten, de grondbezitters en de geestelijkheid, en de liberale middenklasse, onder wie heel wat intellectuelen, die in groten getale de Loges bevolkten. De liberalen stelden zich in de onderhandelingen met de adel heel gematigd op. In het Nationaal Congres gaven adellijke grootgrondbezitters en intellectuelen, vooral advocaten, dan ook snel de toon aan. Handelaars en industrielen waren gering in aantal, zodat de conservatieve en centrumgerichte katholieken de overhand hadden op de niet-clericale vleugel.

Het Belgische episcopaat maakte zich dus weinig zorgen. De in de coalitie aanwezige liberalen steunden in de meeste gevallen op de katholieke moraal. Evenzogoed de meeste vrijmetselaars. Anderzijds maakten een aantal geestelijken deel uit van de maçonnerie die eerder beschouwd werd als een caritatieve instelling. De grondwet verzekerde bovendien de mogelijkheid tot expansie van de erediensten en het onderwijs. Aldus ondervond de Kerk bijzonder weinig nadelen van de scheiding tussen Kerk en Staat. Ze moest maar een toegeving doen, de erkenning van de vrijheid van mening.
In het zeer katholieke België kon de Kerk dus ongehinderd ijveren voor de herovering van de politieke structuren, via de herleving van oude en het stichten van nieuwe kerkelijke instellingen. Zo bouwde ze een gestructureerde macht op. in een land waarin nog geen politieke partijen bestonden. Eventuele weerstand van anticlericale minderheden was vrijwel onbestaande.

Enkele jaren na de onafhankelijkheid vonden de katholieken een bondgenoot in de persoon van Leopold I, weliswaar protestant en vrijmetselaar, maar een man die het moeilijk kon vinden met een liberale grondwet, ancien regime-vorst als hij was. De katholieke politiek werd dus geleid door de kerkelijke hierarchie, de meestal adellijke grondbezitters en de Koning.
Hoewel de Belgische Kerk het parlementair regime had onderschreven, liet het ultramontaanse Rome, dat, zoals blijkt uit het vorige hoofdstuk, van democratie niet wilde horen, toe dat de Belgische bisschoppen maximaal voordeel puurden uit de grondwet en de wetgevende kamers. De Kerk stelde trouwens dat elke politieke daad door de katholieke kiezer als een religieuze daad moest worden beschouwd. De tijdens verkiezingen uitgebrachte stemmen vonden zo hun weg naar de door de Kerk gewenste kandidaten.

Nochtans vormde het katholieke kamp zeker geen monolitisch blok. Aan de top van de pyramide stonden de bisschoppen, terwijl de lagere clerus een zekere emancipatie genegen was na zijn strijd tegen het absolutisme van Willem I. Gelukkig voor hen konden de bisschoppen een encycliek bovenhalen, "Mirari Vos" uit 1832, om hun tegenstanders het hoofd te bieden. Toch groeide binnen de groep katholieke politici een verlangen naar deelname aan de besluitvorming. Daar werd de basis gelegd voor de latere strijd tussen de liberale katholieken en de clericalisten. Van zijn kant streefde het Vaticaan naar een ultramontaanse staat ter vervanging van het liberale regime. Het had er dus alle belang bij dat het parlement werd gestoffeerd met conservatieve katholieke mandatarissen. Ook Leopold I had, maar dan omwille van zijn monarchistische instelling, redenen om progressieven ver van het parlement te houden. En zo zorgden de verkiezingen van 1837 en 1839 voor een overwinning van de conservatieve vleugel, waarbij de bisschoppen zich aansloten. De clericalen waren niet gediend met de houding van Leopold, ze wilden zelf meester blijven van de katholieke beweging om te voorkomen dat de Koning gematigde liberalen voor zijn kar zou spannen.

De behartiging van de katholieke belangen verliep op dat ogenblik ongemeen succesvol. De kieswet speelde in het voordeel van de Kerk, die stelselmatig het onderwijs inpalmde waar de godsdienst de grondslag van het onderricht werd. Het neutraliteitsprincipe werd verworpen, het werd beschouwd als een negatie van het katholicisme.
Het wekt dan ook nauwelijks verbazing, dat verzet zou rijzen tegen het driespan Koning-Kerk-Adel, vooral in kringen van de hogere burgerij, fabrikanten, bankiers, handelaars, reders, van wie velen vrijmetselaar waren en die niet wilden gedomineerd worden door grondeigenaars en grootnijverheid. Alle verzetsgroepen hadden een gemeenschappelijke vijand, de Kerk. Wie enige economische vrijheid nastreefde, botste voortdurend tegen het religieus establishment aan, steunpilaar van de allerrijksten. Ook voorstanders van laiciserende maatregelen en democraten kwamen in conflict met de clericalen.
Na 1839, toen het unionisme al begon af te kalven, sloten diverse fracties liberalen aaneen. In hun midden groeiden denkbeelden over de ontkerkelijking van de samenleving en de liberalisering van de economie. De conservatieve vleugel binnen het liberaal milieu, aangevoerd door de vrijmetselaars Frere-Orban en Theodore Verhaegen, domineerde wel de linkervleugel, gedreven door humanitaire en zelfs nuttigheidsmotieven, omdat men vreesde dat de arbeidersklasse op termijn verzet zou bieden tegen het heersende regime. Allen werkten niettemin nauw samen aan een partijapparaat, dat in 1846 tot stand kwam. Het lijdt geen twijfel dat deze liberale beweging tot leven kwam met de steun van de Belgische Vrijmetselarij, die omstreeks 1836-37 een begin had gemaakt met haar politisering.

Inmiddels waren er regeringen aan de macht, die bestonden uit unionistische liberalen en katholieke centrumfiguren en gelijkenis vertoonden met de vroegere uniekabinetten. Daar kwam in 1857 een einde aan, toen de liberalen 70 van de 108 kamerzetels in de wacht sleepten. Twee jaar later zouden ze ook in de Senaat de meerderheid verwerven. Met een katholiek intermezzo van 1870 tot 1878 bleven de liberalen aan de macht tot in 1884, periode waarin het conflict tussen clericalen en anti-clericalen zijn hoogtepunt beleefde en ontaardde in een ware ideologische oorlog, maar waarin tegelijk het economisch liberalisme werd gevestigd.
Bovendien had zich binnen het liberaal politiek establishment een vrijzinnig radicalisme ontwikkeld bij een aantal intellectuelen, advocaten, professoren en hogere ambtenaren, van wie een groot deel lid was van de Loges. Een belangrijke groep doctrinaire liberalen voerde echter geen verzet tegen de ordebewarende godsdienst, noch tegen de rol van de Kerk in de maatschappij. De radicalen, die een gelaiciseerde staat voorstonden, vormden een rationalistische beweging, die vrijheid van meningsuiting en verdraagzaamheid propageerde en die zich wilde bevrijden van de morele controle en het gezag van de Kerk. Volgens hen was het conservatieve, autoritaire katholicisme met zijn absolute aanspraken op de waarheid een bedreiging voor de ontplooiing van de burgers, voor de vooruitgang van de maatschappij en de emancipatie van de lagere sociale groepen. De radicalen vervingen het katholicisme door het de'isme en sommigen stelden het athe'isme in de plaats van de godsdienst.

Ten tijde van het katholieke kabinet De Decker ontstond grote beroering omwille van de afwijkende opvattingen van twee Gentse universiteitsprofessoren inzake katholieke leerstellingen. Er volgde een frontale aanval van het Belgisch episcopaat tegen de rijksuniversiteiten en de Vrije Universiteit van Brussel. Het debat leidde tot een verscherping van het anticlericaal klimaat.
Eind jaren '50 kwam een autoritair ultramontanisme op. dat zich o.m. uitte in provocerende religieuze manifestaties, een gedroomde voedingsbodem voor de strijdende vrijdenkers in liberale en maçonnieke kringen, met o.m. de stichting in 1863 van de vrijdenkersvereniging "La Libre Pensee". Volgens de ultramontanen had de Kerk het recht rechtstreeks in te grijpen in het politieke leven om de zondige mens te begeleiden op de weg naar waarheid en heil. Ons parlementair regime, vooral onder de homogene regering van de vrijmetselaar Rogier (1847-1852) kon de belangen van de Kerk niet afdoende garanderen. De maatregelen van de liberalen en de houding van de vrijmetselaars werden beschouwd als aanslagen op de traditionele kerkelijke rechten.

Vanuit de Kerk kwam een grote beweging op gang door o.m. de organisatie van het parochiaal verenigingsleven, de activiteiten van het St.-Vincentiusgenootschap en de vereniging van Franciscus Xaverius, processies en bedevaarten. Zo manifesteerde zich het geloofsleven en werd de liberale maatschappij agressief bestreden en de Vrijmetselarij ontluisterd door preken, persartikels en het verspreiden van de meest onwaarschijnlijke verzinsels, waarvan er tot vandaag nog een aantal hardnekkig blijven overleven. De specifiek Belgische actie, bedoeld om de maçonnerie de kop in te drukken, werd begeleid vanuit het Vaticaan dat zijn autoritaire houding kracht bijzette met het uitvaardigen van encyclieken en dogma's zoals de pauselijke onfeilbaarheid en de onbevlekte ontvangenis, het invoeren van nieuwe feestdagen, heiligverklaringen, ja zelfs mirakels.
De Kerk ontketende een ware kruistocht tegen het liberalisme en de Vrijmetselarij. De meest radicalen poneerden het herstel van de christelijke gemeenschap door de oprichting van een katholieke staat, die aan het pauselijke gezag diende onderworpen en geregeerd moest worden door een door de bisschoppen geleide militante Kerk. Wat ze wilden was een terugkeer naar het ancien regime onder leiding van een conservatieve vorst. De gematigde ultramontanen, waartoe de Belgische bisschoppen behoorden, wilden niet zover gaan. Maar ze wilden binnen het grondwettelijk kader een confessionele politiek voeren, die de kerkelijke suprematie zou tot stand brengen.
Even werd ook getracht, door de oprichting van gilden, een conservatief corporatisme bij de arbeidersklasse ingang te doen vinden. Het liberaal individualisme moest worden bestreden met christelijke liefdadigheid en solidariteit. Hoe klein de ultramontaanse vleugel ook was, hij was bijzonder actief en wist zich gesteund door Pius IX. Het parlementair regime had evenwel al diep wortel geschoten en liep nog weinig gevaar te worden vernietigd. Leo XIII, de nieuwe paus, zag in dat katholicisme en Kerk zich moesten aanpassen aan de sociaal-politieke evolutie en spoorde de Belgen aan de grondwet te erkennen Aldus kwamen de katholieke liberalen als eindoverwinnaars uit de strijd, maar een hevige schooloorlog, die in 1879 uitbrak, zorgde ervoor dat het ultramontanisms toch zijn stempel kon drukken op de liberale staat.
Het hevig solidair optreden van het katholieke kamp en de belastingverhogingen omwille van de verhoogde onderwijsuitgaven leidden in 1884 immers tot een verkiezingsnederlaag voor de liberalen, die zich daarvan niet meer zouden herstellen. Het was meteen ook het einde van de directe, politieke invloed van de Vrijmetselarij.

De schoolstrijd (waarover meer in het volgende hoofdstuk) had de katholieken nog een ander groot voordeel opgeleverd: het einde van de verdeeldheid in eigen rangen. Onder leiding van het ep\iscopaat en de lagere clerus zullen de katholieken nu eensgezind optreden, een overwinning voor de Kerk van haar ultramontaanse vleugel. De liberalen kwamen zeer verzwakt uit de strijd, terwijl de doctrinairen zich afwendden van het militant anticlericalisme en de progressieven toenadering zochten tot de opkomende arbeidersbewegingen. Hoewel de liberalen zich gedurende hun veerttigjarig politiek overwicht ontdaan hadden van een overheersende kerkelijke inmenging, waren zij niettennin hevig in conflict gekomen met de macht van de katholieke Kerk, die zich een eeuwenoude suprematie niet had laten ontnemen. De machtswisseling van 1884 sloot een tijdvak in de Belgische politieke geschiedenis af.

Tot de Eerste Wereldoorlog konden de katholieken een onaantastbare machtspositie ontwikkelen. Ze legden een enorme bedrijvigheid aan de dag, waarbij het episcopaat, de clerus en de politici samen ijverden voor de heerschappij en de controle over de staat. Door de oprichting van allerlei lekenorganisaties, zoals boerenbonden, jeugdverenigingen, werkliedenbonden, middenstandsverenigingen, vrouwengilden en dergelijke meer, ontstond een totale clericale verzuiling onder de controle van de bisdommen. Daardoor, en wegens de verdeeldheid van de linkerzijde, behielden de katholieken een bestendige parlementaire meerderheid en konden ze hun stempel drukken op het politieke en openbare leven, het leger, de ambtenarij en de magistratuur en, niet onbelangrijk, konden zij zorgen voor de subsidiering van hun instellingen. Kardinaal Mercier maakte van het Belgisch nationalisme als het ware een religieuze cultus, symbolisch bekroond door de bouw van de fameuze basiliek van Koekelberg.

In het vrijzinnige kamp was de ontreddering totaal: de wet Van Humbeeck van 1884 was afgeschaft, er heerste grote verdeeldheid tussen doctrinaire en progressieve liberalen en socialisten, het anticlericalisme verzwakte en de politieke rol van de Belgische Vrijmetselarij raakte snel uitgespeeld. Nochtans had de voorbije actie van dit kamp een belangrijke ontkerstening teweeg gebracht, vooral in de Waalse industriele centra, het Brusselse en grotere steden als Antwerpen en Gent.
Na de Eerste Wereldoorlog bleef de kerkelijke macht zich handhaven en ontstond er een groots opgezette Katholieke Actie, onder impuls van paus Pius XI. De maatschappij diende, via het lekenapostolaat onder leiding van de paus en de bisschoppen, opnieuw gekerstend te worden om zich te kunnen beschermen tegen atheisme, liberalisme en socialisme.

Het katholieke kamp ondervond meer moeilijkheden na de Tweede Wereldoorlog, waaruit het in verspreide slagorde was teruggekeerd. Daarom ijverden de Kerk en de katholieke partijleiding na het verdrijven van de Duitse bezetter in de eerste plaats voor het herstel van de vooroorlogse machtsstructuren en voor de eenheid in eigen rangen. De subsidiering was nu voor het katholiek onderwijs levensnoodzakelijk geworden, mede ook door de concurrentie van het officiele schoolnet. De katholieke politiek was er nu op gericht de groei van het rijksonderwijs af te remmen en er inspraak in te verwerven. De geestelijkheid omschreef die politiek als een godsdienstige strijd, waarbij de belangen van de Kerk op het spel stonden. Het was de periode van de schoolstrijd, waaruit het schoolpact is voortgevloeid (1950-1959) en waarna de strijdbijl werd begraven.

De behandelde periode ligt ver genoeg van ons af om ze met een zekere sereniteit te kunnen overschouwen. Acties ontketenen altijd reacties, maar vandaag durven we hopen dat de nu nog overgebleven argwaan en vooroordelen aan katholieke zijde ten aanzien van de Vrijmetselarij weldra mogen verdwijnen.
We besluiten met woorden van pater Michel Riquet s.J., geschreven in 1989 in zijn voorwoord voor het lijvige werk van pater Jose A. Ferreri-Benimeli, met als titel "Les Archives secretes du Vatican et la FrancMaçonnerie - Histoire d'une condamnation pontificale". "L'oeuvre historique, au sens le plus authentique du mot, du Pere Ferreri-Benimeli projette sur la FrancMaçonnerie d'hier et d'aujourdhui une lumiere qui nous libere des partis-pris systematiques et de l'incomprehension bornee qui, trop souvent, ont obscurci la verite et cree d'injustes suspicions a l'egard d'un nombre considerable d'hommes de bonne volonte".