De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

Y Y
YEAR OF LIGHT
YELAGUIN
YEVELE
YORK
YORKER OORKONDE.
YOUNG


Y
Mackey
Deze Letter wordt de Pythagoreïsche letter genoemd, en beduidde volgens hem het menselijke leven. De mens heeft in de beginne, als kind, een effen en recht pad voor zich; maar later komt de scheiding, de keuze tussen goed en kwaad. Zo opgevat, wordt deze letter ookwel gebruikt in de maç.°. symboliek en met de driehoek in verband gebracht.

YEAR OF LIGHT, According to the more usual Masonic, meaning the Craft computation, official documents of the present moment are issued ANNO LUCIS 5920, the implicit of which may be understood, according to pleasure, as signifying that those years have elapsed since the Great Architect of the Universe uttered the FIAT Lux, or alternatively that the Light of Masonry was first manifested at the creation of the world. There is, however, an alternative method occasionally followed by Masons, and according to this the present year is 5924- I have felt on my own part that the year of the Lord Christ is more important than either to the present undertaking, and it is this which appears on the titles of my present work. There was a time, I believe, in England when the SUPREME ORDER OF THE ROYAL ARCH followed the ANNUS INVENTIONIS by adding 530 years to the Christian era. It referred to the putative date of a certain symbolical discovery, and the current year would be written down as ANNUS 2450. But the practice is now confined to America. Some of the High Grades have also their curious impertinences of this kind, but I shall mention only that of the Knights Templar, who were founded in 11I8 A.D.: their present representatives subtract these figures and would fix the present year as ANNUS ORDINIS 802. What is more to the purpose for Masons i9 to remember their own Year of Light, which is that of their initiation, and to see that it shines before them in all their paths, looking to the perfect day.

Yelaguin, (Iwan Perfiljewitch-)
keizerlijk Russisch opperhofmeester en geheimraad. Hij ontving in 1772 van de Gr* L* van Engeland een patent als provinciaal Gr* Mr* in het Russise Rijk, en stichtte onderscheidene Loges, zowel te Petersburg als in andere plaatsen. Daar de Engelse Gr* L* geen geschreven Ritualen uitgaf, kreeg Y. voor zijn Loges, de Ritualen van het Zweeds systeem (z.d.). Ten gevolge daarvan, sloten ook enige Zweedse Loges zich bij zijn prov* L* aan, en in 1776 werd hij als Prov* Gr* Mr* van de gehele Russise Vrijmetselarij erkend; de Prov* Gr* L* ontving toen de naam van Groote Nationale Loge.
Toen de keizerin in 1794 de VV* MM* niet langer beschermde (z. Rusland) staakte de Nat* L* haar arbeid; terzelfdertijd overleed Yelaguin  

Yevele (Henry-)ook wel Hevele, Zeneley of Zereley genaamd, was een Engels bouwkundige der XlVde eeuw. In de eerste uitgave van het constitutieboek (z.d.) wordt op de volgende wijze over hem gesproken: "De bloedige oorlogen, onder de Normandise koningen, hadden niet verhinderd dat er prachtige en grootse gebouwen werden opgericht en wel, zowel door de geestelijkheid als door de Kroon; want we lezen dat koning Eduard III een beambte had die des konings Vrijmetselaar, of algemeen Opziener van zijn bouwerken, genaamd werd, wiens naam was Henry Yevele."

YORK, Edmund Augustus, Hertog van-)
Lat. Eboracum (Stad)

YORK
York and the Netherlands.
Archives of the Old Lodge
York , Edmund Augustus, Hertog van-), broer van koning George IlI van Engeland, geb. 20 Maart 1739 overl. 17 Sept. 1767, werd, gedurende zijn verblijf te Berlijn, in de L*"'lAmit‚" 27 Juli 1765 gerecipieerd en ontving twee jaren later, honoriseausa,de titel van gewezen Gr* Mr* Van daar nog de tegenwoordige naam van de Berlijnse Gr* L*",Royal-York zum Freundschaft."
Lat. Eboracum (Stad), Hoewel we hier geen melding kunnen maken van afzonderlijke buitenlandse plaatsen, moeten we met York een uitzondering maken, daar deze stad een zeer beduidende rol speelt in de geschiedenis van onze Bond. York is de hoofdstad van het graafschap van die naam in het Noord-Oosten van Engeland. Naar men zegt, werd hier, reeds in 926, een algemene vergadering van de bouwlieden gehouden waarop onder Edward (z.d.), broeder of zoon van koning Athelstan, uit de oude oorkonde een constitutie of wet voor de Loges werd ontworpen die voor alle volgende tijden zou gelden (z. echter Yorker Oorkonde).
Reeds zeer vroeg werden hier kerkelijke gebouwen opgericht. Volgens Kugler "Handb. der :Kunstgesch." was de beroemde Alcuinins de bouwmeester van de beroemde kathedraal van York die in 780 werd ingewijd. Reeds hij stichtte te Y een soort van school voor bouwlieden en, volgens Kugler, bestond hier in de XII en XIII eeuw werkelijk een bouwschool die ook op het vasteland bekend en beroemd is geworden. Findel tracht nu echter in zijn ,,Mtttheilungen aus dem Vererndeutscher Freimaurer" (I. bz. ff) uit de "Fabricrolls" van de dom te York, aantetonen, dat van een Gr* L* te York in overoude dagen geen sprake kon zijn. Wel bestonden er omstreeks 1509 twee "Lodges"te York, maar van werkelijke vergaderingen van bouwlieden kan eerst sprake zijn in 1705 en 1712. Dit laaste wordt bevestigd door een perkamenten docament dat zich in het archief van de L*,"Union" te York bevindt, en korte aantekeningen behelst aangaande de opname van enige BBr*. Uit deze "minutes" blijkt:
l.dat eerst na de oprichting van de Gr* L* te Londen een opgewekt leven in de L* te York kwam, dat toch slechts tot 1730 voortduurde;
2. dat de naam Grootmeester voor het eerst gebruikt werd op 24 December 1725, toen de Voorzitter "Meester"genoemd werd;
3. dat tot 1725 de uitdrukkingen Society, Fraternity en Company gebruikt werden en eerst op 21 Juli 1725 sprake is van de "Society of free aecepted Masons" (gezelschap van de vrije aangenome Metselaars);
4. dat bij de opname eerst alleen sprake is van personen, eerst later van "Gentlemen";
5. dat eerst na 27 Dec. 1725 van Loge-beambten en ambtenaren of officieren sprake is.
-In dat zefde archief bevindt zich nog een ander op perkament geschreven document onder de titel: "Old Rules of the Grand Lodge at York 1725 ", dat door 89 BBr* ondertekend is en de volgende mededeelingen behelst over de toestand van de vrijmetselarij in die dagen. We vernemen dan daaruit:
1. Iedere Woensdag zal, volgens de rij, bij iedere Broeder aan huis een Loge gehouden worden;
2. Wanneer in enige Loge een Broeder verschijnt die dit stuk niet heeft onderteekend, moet hij een shilling betalen;
3. de Bowle zal bij iedere maandelijkse Loge eenmaal met punch gevuld worden, brood, kaas en tabak zijn voor gemeenschappelijke rekening;
4. aan de ondertekenaars moet bijtijds bericht worden, wanneer een of meerdere Broeders zullen aangenomen worden; wanneer een Broeder zich het recht aanmatigt een Loge samenteroepen om iemand tot macon te maken, zonder de Meester of zijn Gedeputeerde, moet hij die belediging met de som van 5 pond boeten;
5. bij iedere Loge zal een bepaald uur bestemd zijn om over Vrijmetselarij tespreken;
6. niemand zal als Br* tot de Loge worden toegelaten, dan na nauwkeurig onderzocht te zijn;
7. personen die een herberg houden, mogen niet langer als Broeders in dit gezelschap toegelaten worden;
8. deze artikelen moeten, bij elke Loge, op de tafel gelegd worden, opdat de medeleden daarvan gebruik kunnen maken; ook moet de schrijver ze met luide stem voorlezen, zo vaak een nieuwe broeder gemaakt (aangenomen) wordt."  
Als belangrijk historisch document is ons nog bewaard gebleven: "Een rede, gehouden voor het oude gezelschap van de vrije en aangenomene Metselaren, in de groote Loge in de Kooplieden-hal in de stad York, den 27 December 1726, onder het groot- meesterschap van den Zeer Eerw. Charles Bathurst, Esq ."(Vrgl. Freimaurer Ztg. 1864. S. 129 ff.). Daarin leest men o.a.: "Het is niet anders mogelijk, dan dat de geometrie, deze edele en nuttige wetenschap, met de metselarij moet zijn begonnen en daarmee hand aan hand is-gegaan; want zonder haar konden die verbazingwekkende en grootse gebouwen nooit uitgevoerd worden. En hoewel wij niet de namen kennen van die grote kunstenaars uit de tijden van het ontstsan van Babylon, zo hebben wij toch een Pythagoras, een Euclides, een Archimedes die in zeer oude tijden bloeiden en wier werken sedert die tijd altijd de grondslagen geweest zijn en nog zijn op welke later edele bouwwerken werden opgetrokken. Ongsarne vergeet ik de bouw van Salomo's tempel, waarvan God zelf de bouwmeester was, en die voor alle maç.°. zo belangrijk is, dat het bijna onvergefelijk geacht moet worden die overteslaan.... De vrijmetselarij is de eerste wetenschap die de wereld heeft voortgebracht; de vroegste tijden hebben daaraan al hunne studien en al hun kunstzin besteed. Daarom zijn de grondregelen dezer kunst van eeuw tot eeuw van de een hand in de andere overgeleverd, en met het grootste recht geschikt geacht om daaruit een geheim (mystery) te maken-een geheim dat altijd iets in zich heeft wat voor 't oog van de geheele wereld openbaar wordt en alleen toereikend is om alle tegenwerpingen te beantwoorden die luiheid en onwetendheid tegen ons kunnen inbrengen; een geheim waarvan, om niet meer te zeggen, onze drie grote grondbeginselen: broederlijkeliefde,ondersteuning van en trouw jegens elkander, waarachtig glansrijke onderdelen zijn. Eene stichting die, krachtens de nauwkeurigste, geometrische regels, op deugd gegrond is, is een punt van zoveel gewicht en belang, dat een metselaar die ooit kan twijfelen aan haar voortduren tot aan het einde van de dingen, wel een oppervlakkig en alle gronden missend oordeel moet vellen.... Het kan ons daarom niet verwonderen, dat ten allen tijde zovele koningen, vorsten en edelen dit genootsehap onder hun bijzondere bescherming genomen hebben en er een eer in stelden, in de geheimen daarvan ingewijd te worden en er niets beledigends in vonden,wanneer een Mason zegt de broeder en metgezel van een koning te zijn .... Europa werd met deze kunst later bekend dan de oostelijke deelen van de wereld en onze eilanden-voor zooverre ik het kon ontdekken - later dan alle andere stroken. Want hoewel wij uit onze oude oorkonden ontdekken,dat ze naar Frankryk en Duitschland gebracht is door een man (Ninus) die werkelijk deel nam aan den tempelbouw van Salomo, toch geschiedde het veel later, dat St. Alban (gelijk in een oude oorkonde die in onze Loge bewaard is, gezegd wordt), de eerste martelaar in Engeland, tegelijk met het christendom de vrijmetselarij invoerde. Onze voorvaderen schrijven aan de-Romeinen den oorsprong dezer nuttige wetenschap toe, wat zeker een goede ruil voor 't verlies hunner vrijheid was. Want Caesar bericht in zijne commentaren, dat de Britten geene steden met wallen hadden en ook geene huizen, maar dat zij hiervoor woningen met bosschen en boomstammen ommuurden. Maar toen onze Saksische koningen de barbaarsche onwetendheid van het Heidendom afgelegd hadden werden zij door het licht van 't evangelie meer beschaafd, en erkenden toen ook het nut van de kunsten en wetenschappen. En hoewel Oud Werulam dat (volgens Cambelus) later St. Albans genoemd werd, met recht den voorrang heeft als de oudste gebouwde stad in Brittannie, zoo weet gij toch, dat wij er ons op beroemen kennen, dat de eerste grootloge die in Engeland gehouden werd, in deze stad (York) gehouden werd, in welke Edwin, de eerste christelijke koning van de Numbiers, omstreeks 600 jaren na Christus den grondsteen legde voor onze kathredaalkerk, en als Grootmeester het voorzitterschap bekleedde. Dit is voldoende om den voorrang aan de Loges te Londen te betwisten. Maar daar niets van dien aard onder een zoo vriendschappelijke broederschap mag bestaan, zijn wij er tevreden mede, dat die zich verheugt in het bezit van den Grootmeester van Engeland; maar wij maken aanspraak op den naam van Grootloge totius Angliae.... En nu nog een goede rand. Ik beveel u, mijne Broeders, de werkmasons, onze constitutie met de grootste zorg te lezen. Daarin zijn voortreffelijke regelen voor uw gedrag neergelegd, en ik behoef hier niet verder daarover te spreken. Tot u die van een anderen stand en ander beroep zijt en de eer geniet in dit genootschap te zijn toegelaten, zeg ik het volgende: Denkt, voor alles, aan het beroep dat het uwe is. Laat de Vrijmetselarij niet zoo zeer de overhand nemen,dat ge het onderhoud van u zelven en uw gezin zoudt verwaarloozen. Gij kunt niet zoo dwaas zijn om te meenen, dat een kleermaker, tot de Vrijmetselarij toegelaten in staat zou zijn eene kerk te bouwen en daarom moet uw eigen beroep voor u het belanrijkste onderwerp van uwe studie zijn. Het is waar, dat valsche Broeders kasteelen in de lucht ;bouwen mogen; maar een goede Mason bouwt niet op een zoo wankelen grondslag. Weeg uw daden af met de winkelhaak, opdat gij binnen den passer kunt leven. Weest aan de beambten gehoorzaam die gekomen zijn om de Loge te besturen; bedenkt, dat gij zelfe hen hebt aangesteld en dat zij door u met onbegrensde macht zijn bedeeld. Ik moet u verder zeggen, dat een man van stand en rang, zonder eenige kernnis van kunsten en wetensehappen, gelijk is aan de schoone buitenzijde van een huis dat van binnen niet doel treffend is ingericht. Het zou u aangenaam en weldadig zijn, wanneer de studie van de geometrie en van de bouwkunst eveneens door u werd beoefend. Men zegt dat een Mason, die smaak heeft in muziek, schilder- of bouwkunst, op een mens gelijkt, die een zintuig meer bezit, in vergelijking met hen die geen genot in zulke kunsten vinden. Het is waar, gij zijt door woord, teeken en aanraking met den geringsten Broeder gelijk gesteld geworden; maar nu hebt gij ook de vrijheid zoo hoog boven dien uittemunten als een hoogere aanleg, opvoeding en bekwaambeden u veroorloven. Men beeft mij van geloofwaardige zijde medegedeeld, dat in de meeste Loges van Londen en -in vele andere deelen van het koningrijk bij iedere vergadering eene voorlezing gehouden wordt over een onderwerp van de geometrie of van de bouwkunst. Waarom onzer .aller moederloge nu zoo zeer hare oude inrichtingen kon vergeten, kan uit niets anders dan uit haar hoogen ouderdom verklaard worden. Daarom, nu ze voldoende is opgewekt en met nieuw leven bezield door het verschijnen van zoo menigen waardigen zoon, moet ik u zeggen dat ze verwacht dat iedere Gentleman die Vrijmetselaar heet, niet schrikken moet voor eene geometrische opgave, of voor eene stelling van Euclides . of althans iets moet weten van de geschiedenis van de vijf bouworden. Om nu alles samen te nemen: sedert we zoo gelukkig zijn dit jaarlijksch feest te vieren, mag niets weder onze eenheid verstoren, opdat de wereld het hooren en het bewonderen moge dat, zelfs in dezen kritieken tijd, alle partijen zich met metselarij bezighouden. Laten we ons altijd zoo gedragen, hier en waar we ook - zijn dat alle uitnemende karaktertrek van de ;broederschap daarin bestaat, dat we goede Christenen, welgezinde trouwe onderdanen, trouwe Britten zoowel als Vrijmetselaren genoemd mogen worden." Deze, op zich zelf mogelijk oppervlakkige redevoering is, als historis document, niet van alle belang ontbloot. Daaruit volgt namelijk:
1. dat men te York in 't bezit was van oude overleveringen volgens welke de Loge aldaar van zeer hoge ouderdom was: dat deze echler niet op bepaalde tijden vergaderde en zich uitsluitend met geometrie (de eigenlijke bouwkunst) bezig hield;
2. dat men wel wist van de herleving van de Vrijmij* te Londen, maar onbekend was met het daar bestaande Wetboek. De uitdrukking "goede Christenen" is toch in strijd met de eerste "plichten" voorgesehreven door de Londense Gr* L*;
3. dat men van de nietwerkende maç.°. althans enige kennis van de geometrie en bouwkunst veronderstelde waaruit dus volgt, dat de werkende leden iets meer waren dan gewone handwerkslieden;
4. dat men, in strijd met Krause's bewering, van een vergeestelijking van de Vrijmij* toen nog geen begrip had;
5. dat men wel meende de oudste Loge te zijn maar toch zich daarop niet liet voorstaan,
6. dat men onveranderlijk vasthield aan de oude grondbeginselen van de broederschap: broederliefde, hulpvaardigheid en trouw.
Toch schijnt de Yorker Loge niet krachtig geleefd te hebben, en wordt er gedurende de volgende jaren van haar geen melding meer gemaakt.
Eerst op 12 Januari 1761 werd te York door de Gr* L* te Londen de L* "Punch Bowl" opgericht, onder voorzitterschap van Frans Drake, de schrijver van de hierboven meegedeelde redevoering. Van nu af vindt men daar ook de verdeling in graden, daar van een opname in de 2e en 3e Gr* sprake is. Uit de verordeningen van deze Loge blijkt helaas
I dat de leden niet op een verheven standpunt stonden en dat de naam kenmerkend was voor hun gehalte, want er werd o. a. ook bepaald, dat ieder die dronken in de Loge kwam, een boete van twee schilling betalen moest (!) en dat niemand, zonder toestemming van de Gr* Mr* of diens Gedeput*, likeur mocht bestellen. - Weldra veranderde de toestand geheel: een doortastende hervorming had plaats, en in 1769 werd deL* te York werkelijk een Grootloge. Dit was trouwens meer. in naam dan in werkelijkheid, want reeds in 1777 richtte de Gr* L* te Londen te York een nieuwe L* op, de nog daar bestaande "Union".
YORK We shall never know what Desaguliers may have seen and heard in Scotland, when he went up to Edinburgh and attended that memorable meeting at Mary's Chapel. He had something to shew, as it would seem, on his own part, and there is a feeling among Masonic scholars that he brought something away. The question remains among us as merely food for wonder. York is another field of speculation, in which imagination may behold many shapes of vision. Again we may never know what was precisely done in certain crypts below the cathedral, nor what undeclared things may have been stored there in the hiddenness. York is an oracle which will not respond readily to the questions of official Masonry: there is a rumour abroad among us that it does not love the South. The rumours indeed are many, and there is even a still small voice which whispers a word in passing about the undiscoverable YORK RITE still perpetuated in secret and almost ghostly meetings beyond the common ken. However all this may be, it has to be confessed on my own part that next to MOTHER KILWINNING there is no talismanic name to compare with that of the OLD YORK LODGE, and though it is eminently a kind of faith which is a somewhat shadowy " substance of things hoped for," I believe that in the hallowed sanctuary, once at least in time, there were roots of many things which at this day are extant and active among us in developed forms, we knowing not whence they come. Supposing that there were any element or vestige of the Hiramic Legend prior to $7I7, I should turn to York as its local habitation.  
York and the Netherlands. I have been permitted to inspect a summary of the three Craft Degrees, as-worked in South Africa under the NETHERLANDS CONSTITUTION, the same at this day as it was in the year I772, when the Lodge in question was founded, and described always as " the Old York working." There is no evidence before me to support the claim, and I know the historical difficulties regarding York and the Netherlands, that there is no trace of York having warranted anything beyond the seas, and so forth. But I have not lived among Rituals through all my literary life without having acquired certain canons of criticism by which to distinguish among them, and in this summary I know that I am brought not only into the presence of significant developments but of roots that look old, and it may be that a quest followed in the Netherlands, apart from Charters and Warrants, would bear fruit in its season. We have every reason to acknowledge that in Masonry things travelled more often by secret paths than those that are called open, that Rites were carried far and wide by the zeal of unaccredited messengers, as well as by those who held authentic titles.  
Archives of the Old Lodge. The interest of York is not centred therefore only in its ROLLS OF CONSTITUTIONS, not even in No. 4, the " Hee or Shee Roll," or in No. 7, being a record of Lodge activities between March I9, I7I2, and May 4, I730. It is not exhausted, moreover, if we add to these documents the old RULES OF THE GRAND LODGE, even though No. I3 sets apart an hour at each meeting " to talk Masonry" and No. I5 ordains that " no more persons shall be admitted as Brothers of this Society that shall keep a Public House." We remember the Culdees who were the clergy of the Cathedral, not only in the first half of the tenth century, but earlier and also later. We remember the mystery which enshrouds them and Collier's suggestion that they may have been " a theosophic sect connected with Lodges of Initiation." We remember also that a Lodge of Masons was governed by its Warden at York in I470; that in I415 a Master Mason was assigned to the Cathedral by letters patent from the King; that York, in the words of Gould, " was long regarded as the earliest centre of the building art." So far back as I705 we hear of Lodge Presidents and Deputy Presidents who were baronets and county magnates. We remember Dr. Francis Drake and his speech on St. John's Day in the winter, I726, when he claimed for theYork assembly the title of GRAND LODGE OF ALL ENGLAND, and_in fine_the admission of Anderson in I738, that it was under its own Grand Master. It has been said in error that the York assembly rose up after long suspension to put this claim forward. As a fact, after a certain period of GRAND LODGE activity, it fell asleep later and did not wake till 1761. Its records of renewed life continue to I792, during which period it was working the Grades of ROYAL ARCH and KNIGHT TEMPLAR, over and above the Craft. After I792 it is thought to have " lingered on " till the beginning of the nineteenth century. The present YORK LODGE was warranted in I777, under the name of UNION, its actual title being adopted only in I870. As regards the YORK RITE it looms large in legend and has had many things passing under its name. Hughan once said that no one knows what it was, but in other opinions it was the three Craft Grades, that of Master containing materials now incorporated into the ROYAL ARCH. On the antiquity of the Rite as such I to not know that any authorised person has ventured to speculate. If we accept he hypothesis tentatively, under all necessary reserves, it seams to follow that we may look to York for the root matter, both of the THIRD DEGREE and the HOLY ORDER. But there is no evidence before us. The South African summary to which I have adverted is specially important respecting the Third Degree, but it reflects nothing from the Royal ARCH.  

YORKER OORKONDE
YORKER URKUNDE.
YORK MANUSCRIPTS.
Hoe deze oorkonde naar Duitsland en in handen van de uitgever gekomen is.
De constitutie door de vrome Prins Edwin tot stand gebracht, begint:
II. Bewijzen voor de echtheid van de oude Yorker constitutie.
III. Het voornaamste gezichtspunt tot juiste waardering van onze derde oudste kunstsoorkonde.
  YORKER OORKONDE. Met het noemen van deze naam brengen we een document ter sprake, dat een meer breedvoerige bespreking eist; hoewel we weer de geschiedenis zullen moeten verhalen van gebrek aan degelijke historische kritiek.
De eerste die, en naar we menen op goede grond, de echtheid bestreed was de bekende bibliograaf Kloss (z.d.).-Krause noemt met deze naam de derde van de z.g. oudste kunstoorkonden; een stuk dat groot opzien wekte. en langen tijd door allen, nu nog door velen, voor echt gehouden wordt.
Zelfs heeft de strijd voor en tegen de echtheid enige bekwame VV* MM* gedrongen zich naar Engeland te begeven om een nader onderzoek in te stellen. Krause deelt de voorstelling van dit feit in zijn "Kunsturkunden" mee, en geeft ook mededeling op welke wijze dit stuk in zijn handen gekomen is. In de voorrede schrijft. hij: "In het leervraagstuk over Masonnerie en de Bond van Masons, beweerde ik, dat in de oudste Kunstoorkonden van de Vrijmetselaars-broederschap reeds het vermoeden gevonden wordt van een mensheid bond waarvan ik het beeld wetenschappelijk heb geschetst, en in mijn daaraan gewijde geschriften aan het volk heb willen duidelijk maken. Ik verklaarde: dat uit de Drie oudste kunstoorkonden van de broederschap van de Vrijmetselaren, in verband gebracht met haar echte geschiedenis, het bewijs kan geleverd worden dat zij reeds het begin is van de mensheid bond van de toekomst. Het eerste deel van dit bewijs blijkt uit de beide eerste kunstoorkonden. Alleen het laatste moet nog geleverd worden, namelijk: dat ook in de oudste inrichting van de broederschap gelijk die in de middeleeuwen reeds op de Britse eilanden gevonden werd, de id‚ van een mensheid bond wordt uitgesproken. Gelukkig heb ik ook nog een gedenkstuk gevonden, en wel ongeschonden en onbedorven, van de oudste, door de bouwlieden in 926 te York aangenomen regeling of wetgeving, die niet alleen dit bewijs geheel volledig maakt, maar ook krachtig helpt om de beide reeds meegedeelde kunstverken geheel en volledig te begrijpen. De oorkonde, waarin die oudste regeling of wetgeving is opgenomen en die in de oud-vaderlandse, d.i. AngelSaksise, taal geschreven is, wordt nog heden door de Gr* L* te York bewaard gelijk uit de hierbij gevoegde bekrachtiging van J. Stonehouse b1ijkt.... De oorkonde zelf vormt intussen slechts het begin van een meer uitgehreid handschrift, gelijk uit een straks mee te delen bericht van Rr. Bottger blijkt. Uit deze gewichtige oorkonde nu zijn, door veranderingen en omzettingen, alle andere constituties in Engeland, Schotland en lerland ontstaan, zowel voor als na 1719; ja zelfs de oudste oorkonde van de steenwerkers in Duitsland en de Straatsburger verordeningen, tonen een treffende overeenkomst met de Yorker constituties en de daaruit ontstane oud-Engelse constituties aan, wat alleen te verklaren is uit het feit dat ze dezelfde oude oorkonde als bron gebruikten, of uit de verbreiding van de Yorkse oorkonde in Duitsland, of uit beide oorzaken tegelijk. (Intussen is ook een derde mogelijk, en daaraan schijnt Krause niet gedacht te hebben, dit namelijk: dat de maker van de Yorker constitutie juist omgekeerd zin stuk aan de bestaande constitutie ontleende. Een juiste berschouwing van de historische gegevens van de oorkonde, vergeleken met de prof,* geschiedenis, maakt dit waarschijnlijk.) Nieuw Engelse Gr* L* te Londen legde, bij haar stichting in 1717, de Yorker constitutie ten grondslag aan haar constitutieboek dat, door Anderson bewerkt, in 1723 verscheen, gelijk in de volgende oorkonde bewezen is. Dit bleef zo tot 1813 toen dezelfde constituties ook behouden bleven onder de grootmeesters van de oudste maç.°. in Engeland, gelijk het in 1815 verschenen constitutieboek duidelijk bewijst" . . . "Opdat alles ons openbaar worde, heb ik op de Yorker constitutie een verzameling laten volgen van alle mij bekende, jongere maç.°. constituties, omdat deze, met de Yorker constitutie zelf, een codex vormen van de oude maç.°. wetgeving van het jaar 926 tot op onze tijd."
- Na deze voorrede deelt nu Krause mee:
Hoe deze oorkonde naar Duitsland en in handen van de uitgever gekomen is.
"Eer ik mij verder over de oorkonde zelf uitlaat, heb ik dankbaar te vermelden hoe ik in t bezit van een geloofwaardige vertaling daarvan gekomen ben.
De overleden Br* Schneider te Altenburg bezit een schriftelijk bericht van Br* Bottger, die in het jaar 1799 te Londen een exemplaar van de Yorker constitutie had gezien Br* Bottger beschrijft dit handschrift als een zeer oude, uit 107 bladen bestaande codex in groot folio, waarvan ongeveer een derde deel door hem niet begrepen werd , omdat het in de oud-Engelse taal was, vandaar dat hij een geleerde Engelsman tot tolk had moeten gebruiken. Later kon men de successive ontwikkeling van de Engelse taal duidelijk bemerken. Hij zegt verder: deze codex behelsde:
a. een traditie van de verbreiding van de bouwkunst uit het Oosten en Westen, door de Phoeniciërs en Pythagoras, naar Engeland door Amphiabalus en Albanus, tot aan het privilegie van koning Athelstan. Anderson heeft echter deze traditie in het eerste deel van zijn geschiedenis zeer uitgebreid en er bijgevoegd, wat de codex niet bevat, b.v. het verhaal van de Salomonise tempel.
b. Dan behelst deze codex ook zeer oude verordeningen tot het behoud van goede orde, wellicht de, volgens Anderson, in 926 samengestclde eerste constitutie; verder
c. opgaven, morele voorschriften en andere besluiten, alle zonder orde en door elkaar gemengd, en zelden met op gave van tijd, omdat ze wellicht zoals na, voor en na, werden vastgesteld. Dan volgen op t einde, na enige ledige bladzijden,
d.the charges en weer na enige ledige bladzijden
e. the regulations, tot een getal van twintig.
- Deze brief gaf aan Br*.Schneider aanleiding, in vereniging met de BBr* Pierer en Marlin, in Engeland zelf nader onderzoek in te stelten naar de Yorker constitutie.
-Daarom verzocht hij zijn vriend, de Br.. van Dijk uit Holland, toen die in 1803 door Altenburg reisde, dat hij de Yorkse constitutie in afschrift, of in de Latijnsche overzetting, zou trachten te krijgen. Maar eerst in 1808 kwam die door hem bezorgde vertaling te Altenburg aan. Van Dijk kreeg die vertaling door een van zijn vrienden, William Erskine, overste in Schotland, die zich gedurende de zomer vaak te York of in de omtrek van de stad ophield. Dat deze vertaling echt en getrouw was, heeft zekere heer Stonehouse te York eindelijk door ondertekening en met zijn zegel bekrachtigd. Volgens de Latijnsche overzetting van Stonehouse vervaardigde Br. Schneider een Duitse.
Hij deelde haar mee aan onderscheidenen die bekend waren met de Latijnsche en Engelse talen, die haar doorlazen en als echt erkenden. Br.. van Dijk wilde, volgens deze Latijnsche overzetting van Stonehouse, ook een Hollandse bezorgen. Van de Duitse vertaling bezorgde Br* Schneider mij een accuraat afschrift, dat ik hier weer laat afdrukken. Dat Culdeeërs de Yorker constitutie vervaardigd hebben, zal in het volgende aangewezen worden. Hier komt het alleen aan op de beoordeling van de oorkonde zelf, een op het bewijs harer echtheid, op een getrouwe schildering van de geest van die oorkonde, met betrekking tot het oorspronkelijk begrip van de mensheid bond, en op de aanwijzing van de betrekking waarin ze staat tot de historische ontwikkeling van de broederschap, en de tegenwoordige en, zo wij hopen, toekomstige toestand van onze Bond." Na deze algemeene opmerkingen geeft Krause eerst eenige bewijzen voor de echtheid van de oorkonde die wij later, in hoofdzaak willen mededelen. Beter achten wij het, eerst de constitutie zelf, volgens de mededeling van Krause, te geven, daar dan des te beter de door hem aangevoerde bewijzen voor de echtheid kunnen worden gewaardeerd. We wijken daarbij af van de door hem gevolgde volgorde, maar menen dat dit in t belang van een onpartijdig onderzoek, gewenst is. De Yorker constitutie luidt dan, gelijk Krause bericht, als volgt:
De constitutie door de vrome Prins Edwin tot stand gebracht, begint: "De Almacht van de eeuwige God, Vader en Schepper van hemel en van aarde, de wijsheid van zijn goddelijk woord en de inwerking van de door Hem gezonden geest, zij met onze aanvang, en geve ons de genade, om in dit leven zoo te regeren, dat wij hier zijne goedkeuring en, na ons sterven, het eeuwige leven ontvangen mogen. De goede Broeders moeten ten eerste weten,-hoe en op welke wijze de eerbiedwaardige kunst der architectuur aanving; maar daarna hoe ze behouden bleef en door koningen en vorsten in bloei kwam. Dan moeten ze ook weten welke, door den Heiligen Albanus, op t voorbee!d van de Romeinen, vastgestelde wetten nog goed en nuttig zijn. Dewijl nu reeds de Grieken en Romeinen de architectuur waardig achtten dat ze, als eene zoo groote kenst, en eene zoo merkwaardige wetenschap, getrouw wordt in acht genomen, zoo zou het, naar den wil van den vromen koning, bij ons ook zijn. Dit is het begin en de voortgang der kunst.
- Toen de eerste mensch, begaafd met alle geestelijke en lichamelijke voorrechten, uit de hand Gods was voortgekomen, zondigde hij weldra tegen zijnen Schepper; en t gevolg daarvan was, dat hij tot zijn straf weldra den invloed van het weder gevoelde, zoodat hij er over moest nadenken zich daartegen te beschutten. Want, bij het groote verstand dat hij van God ontvangen had, en daar God zelf hem het schrijven leerde, kon het niet anders zijn dan dat hij op woning bedacht was on voor vele andere reeds toen noodig bevondene wetenschappen, grondregels vaststelde, opdat ook zijne nakomelingen zich daarnaar konden richten. Vandaar bouwde Kaïn de eerste stad. Kaïns zoon Enoch vooral was een groote bouwmeester en sterrekundige. In de gesternten zag hij vooruit dat de wereld eenmaal door water, en eenmaal door vuur zou ondergaan, en plaatste daarom twee groote zuilen, eene van steen en een van gebakken klei, waarop hij de grondregels van de kunst schreef, opdat de wetenschappen van Adam en zijne nakomelingen niet zouden verloren gaan. Tubalkaïn had ook reeds de kunst in ijzer te werken, Jubal de muziek, zijne zuster Naahmah de kunst van weven, en zijn broeder Jabal, de veehouder, den akkerbouw en het vervaardigen van- veldhutten, die men later ook in den oorlog invoerde, tot volkomenheid gebracht. Al de nakomelingen van Adam beoefenden deze kunsten, tot dat eindelijk Noach ook den wijnbouw uitvond en van God, in de eerste wetten van de menschen, sedert de schepping van de wereld, ook daarin onderwezen werd, een drijvend gebouw van hout te maken waardoor de scheepsbouw gegrondvest werd, die daarna het eerst de volken uit Soria beoefenden. Na twee generatien van Noach af aan, bouwden diens nakomelingen, trotsch op hun kennis,in eene vlakte van het land Sinear eene zeer groote stad en een grooten toren van steen, kalk en hout om, onder de wetten die hun de stamvader Noach gegeven had, bij elkander te wonen en de namen van de afstammelingen van Noach onsterfelijk te maken. Deze overmoed geviel echter niet aan den Heer in den Hemel die den ootmoed lief heeft; daarom verwarde Hij, nog voordat de toren gereed was, hunne sprake en verstrooide hen daardoor in vele onbewoonde landen, waarheen zij hunne wetten en kunsten medebrachten en toen koningrijken en vorstendommen stichtten; gelijk dit de heilige boeken in vele opzichten bevestigen. Vooral bouwde Nimrod aanzienlyke steden. Noachs zoon, Sem, bleef echter in Ur, in het land van de Chaldeërs en plantte daar alle kunsten en wetenschappen voort, onderwees ook Peleg, Serug, Nahor, Thara en Abraham, welke laatste alle wetenschappen nauwkeurig begrepen had en deze verder onderwees aan de zonen van de vrijgeborenen; vanwaar later de vele geleerde priesters en wiskunsleraars gekomen zijn die onder den naam wijze chaldeërs bekend zijn geworden. Al deze kunsten en wetenschappen plantte Abraham toen hij naar Egypte gegaan was ook toen verder voort, en vond daar vooral in Hermes een zoo bekwamen leerling dat deze eindelijk de Trismagister van de wetenschappen werd genoemd; want hij was ook tegelijk priester en natuur onderzoeker in Egypte; en door hem en een leerling van hem ontvingen de Egyptenaren de eerste goede wetten van alle wetenschappen waarin Abraham hen had onderwezen. In t vervolg vatte Euclides de hoofdwetenschappen bijeen en noemde die geometrie. Alle te zamen echter noemden de Grieken en Romeinen architectuur." "Wegens die verwarringder talen, konden echter de wetten, kunsten en wetenschappen in t begin niet worden voortgeplant, dan nadat men geleerd had datgene wat men met woorden niet verstond, door teekenen verstaanbaar te maken;vandaar dat ook Mizra‹m, Chams zoon, de gewoonte om zich door tekenen verstaanbaar te maken, mede naar Egypte bracht toen hij een dal bij den Nijl bevolkte. Vandaar kwam later deze kunst in alle verre landen; maar alleen de teekenen welke de handen geven zijn in de bouwkunst overgebleven, want de teekens van de figuren kennen nog slechts weinigen. In Egypte gaven de overstroomingen van den Nijl aan de door Mizra‹m daar heen gezondenen de gelegenheid zich in meten te oefenen, en bruggen over en dammen tegen het water te bouwen. Daartoe gebruikten zij gebakken steen, hout en aarde; vandaar dat, toen de heidensche koningen dit ontdekten, ze gedwongen werden, steen, kalk en tegels te bereiden en daarvan gebouwen optetrekken; waardoor zij echter, naar Gods wil, nog meer ervaren kunstensars en zoo beroemd werden dat hunne kunst zich tot naar Perzië uitbreidde.Mozes voerde daarop dit uitverkoren volk uit Egypte naar Kanaan, en bouwde, door de kunstenaars uit hun midden, den zeer beroemden Tabernakel, van hout en igzer en gond en geborduurde zaken. Hij bracht in het algemeen de bouwkunst tot meerdere volkomenheid, daar er wijsheid in hem was. De oudere inwoners van Kanaan bouwden echter ook reeds van steen, en hadden ook reeds huizen en steden en paleizen. Toch overtrof de bouwkunst die bij den Tabernakel was aangewend, verre al het andere. Toen Josua den Tabernakel naar Siloh bracht, diende de priester daarin God en bebouwde het land, gelijk het in Egypte gebouwd werd, ten nutte van de menschen. Van toen af aan, verbreidde zich de kunst om met kalk, steenen en hout te bouwen al verder en verder,en vooral de volken uit Phoenicië muntten daarin uit, terwijl zij de steden Tyrus enSidon bouwden, die de koningen later door hunne kunstenaars nog verfraaiden. Onder deze muntte vooral koning Hiram uit, en werd daardoor zoo beroemd, dat de Israelitische koning Salomo, toen hij den door zijn vader reeds voorgenomen bouw van een van de God gewijde tempels ,ondernam, hem bad, hem geschikte kuntstenaars en arbeiders te zenden. Want ook in de heilige bouwkunst muntten de Phoeniciërs uit en bouwden voortreffelijke ,bouwwerken, van wien een, Saneoneathon, den tempel van Dagon, een kunstig, heerlijk en grootsch heiliggebouw,uitvoerde, dat altijd, wanneer men aan den valschen .God offerde, 3000 menschen bevatte. En zoo was het ook in andere landen. Wer den nu reeds overal door de bouwkunst groot en heerlijke gebouwen gewrocht, deze alle stonden toch verre beneden den heiligen tempel, dien de wijze koning Salomo tereere van den waren God te Jeruzalem liet bouwen en waarbij, gelijk wij in de heilige boeken vinden, een ongewoon groot aantal arbeiders gebruikt werd, en daarbij gaf de koning Hiram aan Tyrus ook nog een aantal. Onder deze gezondene helpers was ook de beste bouwmeester van koning Hiram, de zoon eener weduwe, die den naam Hiram Abif droeg en die daarna zulke voortreffelijke inrichtingen maakte en den kostbaarsten arbeid leverde, gelijk in de heilige boeken opgeteekend staat. Al die arbeiders waren in bepaalde klassen afgedeeld, gelijk koning Salomo verordend had; en zoo werd bij den bouw allereerst een waardig genootschap van bouwkunstenaars gesticht. Dergelijke inrichtingen maakten later ook de Grieken en Romeinen en van de Romeinen zijn ze later overde zee, uit Italië en Gallië, tot ons overgekomen. Deze inrichtingen bestonden daarin, dat de kunstarbeid, al naar 't geen verricht werd, in colleges of Loges verdeeld werd, waarvan ieder een werk meester en ettelijke opzienershad, waar door het kwam, dat de bevelen van de bouwmeesters nauwgezet konden uitgevoerd worden; tegelijk moesten zij voor de werktuigen en materialen zorgen en iedere week het loon, maar ook onderhoud en kleedingstukken nauwgezet afleveren. Er moesten echter altijd ook leerlingen worden aangebracht, opdat het niet aan arbeiders zou ontbreken. Zoo ontstond een volkomene vereeniging van allen en daar de werkmeesters de voorschriften van de bouwmeesters ontvingen, kwam er ook eene vereeniging van deze Loges onder elkander; en liefde en vriendscbap verbonden allen zoo sterk, dat ieder zijn overvloed met een behoeftigen broeder deelde en allen niet sleehts de aan het werk, maar ook de aan zichzelven ontdekte gebreken verbeterden. By eene zoo schoone inrichting, en met de vele aangestelde arbeiders werd het bewonderingswaardige werk van Salomo dat :30.000 personen kon bevatten, tot verbazing van alle naburige volken, van welke de bekwaamsten naar Jeruzalem gingen om het te beschouwen, in 7 jaren en 6 maanden door Salomo, den wijsten onder de menschen, in zijn groote en heerlijke innerlijke inrichting tot stand gebracht. Nadat dit geschied was, vierde men een algemeen feest en de vreugde over de voltooi‹ng kon slechts daardoor onderdrukt worden, dat spoedig daarop de voortreffelijke Meester Hiram Abif, stierf Men begroef hem voor den tempel en hij werd door allen zeer betreurd Maar op deze wijze verbreidde zich de heilige bouwkunst die bij dit heilig gebouw te Jeruzalem was aangewend geworden. Ze kreeg bij alle volken groote achting; vandaar dat vele bouwmeesters, die aan den tempelbouw hadden deelgenomen, daarvan gebruik maaken en dit verder onderwezen aan hen die minder bekwaamheden hadden, waarbij zij een dergelijke inrichting in 't leven riepen als zij te Jeruzalem gevonden hadden. Een van dezen, Ninus genaamd, werd met zijn gezelschap, op een Phoenicisch schip, aan de westelijke kusten gebracht, waardoor het kwam dat hij de eerste was die de Oostersche architecten der waarts bracht, vanwaar ze later naar de westelijke landen verbreid werden. De overigen daar en tegen bleven nog te Jeruzalem, omdat Koning Salomo hen nog noodig had tot voltooiing van zijne paleizen en andere voortreffelijke gebouwen. -Nadat Salomo's tempel 430 jaren gestaan had, werd hij door Nebucadnezar verwoest. Deze voerde ook vele gevangen bouwkunstensars naar Babel en richtte daar, door hen, vele voortreffeljke gebouwen op. Deze gebouwen kwamen niet in vergelijking bij de heilige bouwkunst die onder Salomo beoefend was; maar de merkwaardige wetenschap der bouwkunst, in 't algemeen, werd eerst op deze wijze behouden en voort geplant, totdat de machtige Cyrus de Joden weer naar Jeruzalem liet terugkeeren en aan Zerobabel het bevel gaf, den heiligen tempel, op de oude plaats weer optebouwen. Gedurende dezen bouw stierf echter Cyrus, de bouwwerd toen onder Darius, nadat men 20 jaar daaraan gebouwd had, voltooiden het bouw feestgevierd. Ook deze tempel was een zoo voortreffelijk gebouw, dat de vijanden van de Joden het zelfs bewonderden, hoewel het met den onden tempel niet kon vergeleken vorden. Zernubabels tempel bestond tot de dagen van Antonius en Octavius, toen de stadhonder Herodes hem liet afbreken en daarvoor op dezelfde plasts den derden, in Griekschen bouwstijl en door Grieksche bouwmeesters, spoedig weer liet opbouwen. Men bouwde, voordat men het bouwfeest vieren kon, daaraan 9 jaren en 6 maanden met zeer vele arbeiders.-Toenmaals was reeds, door de scheepvaart van de Phoeniciërs, die over de zee overal handel dreven, de bouwkunst door het Westen verbreid; ook had zij in Griekenland reeds eene hooge volmaaktheid gekregen; en en wij vinden vele prachtige en groote gebouwen te Athene en in geheel Griekenland, waartoe de Salomonische tempel het eerst aanleiding had gegeven, nadat hij door alle naburige volken was bewonderd geworden. De Romeinen beoefenden echter toen de scheepvaart in het Westen, en kwamen daardoor in Griekenland en in het Oosten. Maar vooral Pythagoras, de Griek, heeft zich voor de bouwkunst verdienstelijk gemaakt Hy reisde over Egypte en Syrië en overal waar ze maar bloeide. Hij werd in de Loges opgenomen en gaf, na zijn terugkomst, daarin onderwijs, ging toen per schip naar Groot- Griekenland, woonde daar en werd als wijze zeer beroemd; stichtte ook te Croton de groote school van de wijsbegeerte en der bouwkunst, en was de uitvinder van vele grondstelsels die later in de geometrie werden opgenomen. Hij had vele leerlingen die daarna ook als wijzen optraden, en eveneens beroemd werden; ook vonden velen nieuwe stellingen, totdat de beroernde Euclides van Tyrus al deze stellingen samenvoegde en een boek vervaardigde dat alle bouwmeesters moesten kennen. Van Enclides aan werden alle wetenschappen in goede orde voorgedragen, en verdeeld in grammatica, rhetorica, logica' arithmetica, geometrie, muziek en astronomie. Een bouwmeester moet al deze zaken en kunsten kennen, en daarbij ook nog andere wetenschappen van de Romeinen, zoodat het zeer moeilijk is architect te zijn. Toch zal de geometrie altijd de grondslag van de bouwkunst blijven en het is genoeg dat zij, die geen bouwmeester zijn, zich alleen daarmede volledig bekend maken. Maar omdat het altijd moeilijk is een architect te zijn, werd de architectuur bij de Grieken in eere gehouden, daar ze alleen door vrijgeborenen, niet door slaven, geleerd mocht worden. Zeer bloeide ze, gelijk te Athene, ook te Carthago; gelijk in Eletrurië ook op de eilanden; terwijl te Syracuse de wijze Archimedes, door de geometrie en door den dood dien hij bij dezen arbeid vond, beroemd is geworden.-De Romeinen hadden hunne kunsten en wetenschappen nit Hetrurië, Griekenland, Egypte en Azie, en werden door hunne oorlogen daarmede verder bekend. Zij voerden vandaar altijd beroemde en bekwame mannen naar hunne stad; en geleerden van hun volk reisden dan weer derwaarts en kwamen weder terug. Zoo werd Rome langzamerhand de hoofdzetel van alle geleerdheid, die eindelijk, onder Keizer Augustus, omdat hij haar zoo zeer begunstigde, haar toppunt bereikte; en omdat onder zijne regeering de Messias geboren werd,was ze ook de eerste hoofdstad in het Westen in welke het Evangelie uit het Oosten wortel schoot. Onder dezen Keizer Augustus was vooral de voortreffelijke bouwmeester Vitrevius te Rome beroemd, door wie zulke voortreffelijke bouwwerken tot stand kwamen. Vandaar dat wy ook den door Vitruvius weer ingevoerden bouwstijl den Augustijnschen noemen. Hij heeft dien in een boek beschreven, en dit boek moet ieder bouwmeester verstaan. Deze bouwkunst kwam door Italiaansche en Gothische bouwmeesters op deze wijze naar Brittanie. In het jaar 43 na de geboorte van onzen Heer, zond de keizer Claudius bouwmeesters uit Rome naar Eugeland, die daarom sloten en torens moesten bouwen, opdat de Romeinen in Brittannie veilig konden zijn. Zij leerden de Vitruvische bouwkuust en zoo werden, tijdens het leven van de Keizers Vespasianus en Hadrianus, de muren gebouwd tegen de Noordsche volken; en door Koning Lud, die de eerste christelijke koning in Brittannie was, werden de eerste Godshuizen gebouwd. Daar nu reeds de Grieken en Romeinen Loges hadden ingevoerd, hadden de Romeinsche bouwlieden die inrichtingen ook in Brittannie gemaakt. Zoo bleef het in eenige oorden van Brittannie, tot het jaar Christi onzen Heer 300, toen keizer Carausius in de stad Verulamium een slot liet bouwen en om deze stad een muur liet oprichten, waarvoor hij nog meerdere kunstenaars uit Rome het komen. Hij had een Romeinschen bouwmeester die Amfiabalus heette, en deze werd de leermeester van den H. Albanus, door wien de Keizer weer een bouw liet voltooien. St. Albanus, een waardig Romeins ridder, trok zich de kunst aan, omdat hij haar had liefgekregen en beminde de arbeiders en ondersteunde hen zeer. Hij maakte allerlei inrichtingen en stelde charges voor de bouwlieden vast en leerde hen allerlei gebruiken, alles gelijk Amfiabalas hem geleerd had. Hij bezorgde hun ook een goed loon; want hij gaf aan de arbeiders twee shilling per week en drie penningen voor de kost, terwijl ze te voren maar een penny en den kost gekregen hadden. Hij wist voor hen ook een vrijbrief te krijgen van keizer Carausius, waardoor de arbeiders nu ook in Brittanie een eigen genootschap- vormden en onder bouwmeesters moesten staan; wat te voren het geval niet was, toen ieder afzonderlijk arbeid aannam waar hij dien maar vond. Hij trad zelf tot dit genootschap toe, hielp nieuwe arbeiders aannemen, zorgde dat ze altijd veel werk hadden en was de eerste in Brittannie die dit deed. Zijn dood moest voor het genootschap zeer bedroevend zijn; want, daar de keizer ondervonden had dat hij in 't geheim een Christen was geworden werd hij, als Johannes, als belijder van de waarheid ter dood gebracht, en werd zoo de eerste martelaar in Brittannie, gelijk deze de eerste was onder de Christenen. De vervolging nam toe en de kunst leed daaronder, totdat Keizer Constantinus haar weder hielp bloeien en onder zijn zoon, keizer Constantius, de christelijke godsdienst de overhand kreeg en toen ook eenige godshuizen en groote gebouwen, volgens de Romeinsche bouwkunst, werden opgericht. Maar er kwamen weder oorlogen met de naburige volken; en daar deze oppermachtig werden, verloren de Romeinen ook de opper heerschappij over Brittanie; vandaar werden de Brittanniers genoodzaakt de Anglen en Saksen te hulp te roepen. Toen was het met de kunst weer gedaan, daar deze volken Heidenen waren, en de oorlogen voortduurden. Eindelijk keerde de vrede echter terug, en de Bisschop van Rome liet de Anglen en Saksen tot het christelijk geloof bekeeren. Daardoor kwamen er telkens meer bekwame bouwlieden in Brittanie,die doorde altijd waakzame bouwlieden die van de eerste Britsche bouw- meesters afstamden, onderwezen werden. Nu werden de kerken te Cantorbury en Rochester allereerst weer gebouwd, en de oude godshuizen hersteld. Daarna zond de koning Martel vele bouwlieden over de zee naar Brittanie, omdat de Saksische koningen het begeerd hadden, en zoo herleefde de bouwkunst weer onder leiding van de oude Britsche bouwmeesters. Het is zeker te betreuren, dat de invallen van de Denen menig schoon Augustijnsch gebouw vernield hebben, en dat ze, tegelijk met de kloosters, vele oude berichten aangaande de eerste bouwlieden hebben verbrand, want in die kloosters juist werden vele Loges gehouden. Maar de vrome koning Athelstan, die de kunst zoo waardeerde dat hij, gelijk ons bekend is, toen hij vrede met de Denen had gesloten, vele prachtige gebouwen liet herstellen, hielp dit verlies vergoeden. Hij beval daarom, dat de door den heiligen Albanus ingevoerde inrichtingen weerin 't leven werden geroepen en bekrachtigd. Hij gaf ook aan zijn jongsten zoon Edwin een vrijbrief voor de bouwlieden, dat zij zichzelven mochten besturen en allerlei inrichtingen ter bevordering van de kunst in 't leven mochten roepen, terwijl deze zelf hunne gebruiken geleerd en en hunne charges aangenomen had. Hij liet ook Gallische bouwlieden komen en de instellingen van de Grieken, Romeinen en Galliers die zij op schrift hadden medegebracht, benevens de instellingen van den II. Albanus zelven nader onderzoe ken. Daarnaar moesten nu voortaan alle bouwgezelschappen ingericht worden. Ziet alzoo nu in den vromen prins Edwin uwen beschermer, die de koninklijke bevelen liet volvoeren, en onder elkaar verbindt en vermaant de gemaakte fouten niet weer te bedrijven.-daarom moesten allejaren de bouwmeesters en opzieners van alle Loges eenmaal bijeenkomen en hem bericht geven over de bouwmeesters en over datgene wat in den arbeid kan verbeterd worden. Daarna heeft hij u te York laten samenkomen en de opzieners zullen u de wetten voorzeggen die zij in de oude, geloofwaardige berlchten, welke zij hebben onderzocht, hebben gevonden en die noodzakelijk opgevolgd moeten worden. De volgende nu zijn de wetten die gij moet aannemen en, wanneer gij ze hebt aangenomen, door het leggen van de hand op het heilige Boek dat de Opziener u zal voorhouden, moet bezweren. Ook moet ieder Meester die laten voorlezen, wanneer een nieuwe broeder aangenomen wordt, terwl deze dan evenzeer, op het Evangelie, belooft die te zullen opvolgen
1. De eerste plicht is dat gij God oprecht zult vereercn en de wetten van de Noachiten volgen zult, omdat dit goddelijke wetten zijn die de geheele wereld moet opvolgen. Daarom moet ge ook alle dwaalleer vermijden en uw daardoor niet tegen God bezondigen.
2. Gij moet uwe koning getrouw zijn, zonder verraad, en waar ge u ook bevindt, de overheid, zonder valschheid, gehoorzamen. Hoogverraad zij verre van uw ontdekt ge dit ergens, dan moet gij den koning waarschuwen.
3. Jegens alle mensen moet gj hulpvaardig zijn en, zooveel gij kunt, trouwe vriendschap met hen onderhouden en u daardoor niet laten afhouden of zij eene andere meening zijn toegedaan of een anderen godsdienst belijden.
4. Vooral moet ge altijd trouw zijn onderelkander, elkander onderwijzen en in de kunst helpen, elkander niet verloochenen,maar elkander behandelen gelijk gij wilt behandeld worden. Wanneer een broeder zich ooit tegenover een ander of een medebroeder mocht vergeten, of in iets mocht misdoen, dan moeten allen hem helpen om zijne overtreding weer goed te maken opdat hij beter worde.
5. Hij moet ook trouw deelnemen aan de beraadslagingen en den arbeid van de medeleden, en de herkenningsteekenen gebeim houden tegenover iedereen die geen broeder is.
6. Ieder moet zich van ontrouw onthouden, omdat een broedersehap niet zonder trouw en eerlijkheid kan bestaan, en een goede naam eene groote bezitting is. Ook moet ge altijd letten op hetgeen nuttig is voor den heer of meester dien gij diellt en dit helpen bevorderen en zijn werk altljd gereede Iijker wijze voltooien.
7. Gij moet ook alttiid eerlijk betalen wat gij sehuldig zijt en in 't algemeene geene schulden maken, waardoor de goede naam van de broederschap gevaar zou kunnen loopen.
8. Zoo mag ook een Meester geen werk ondernemen wanneer hi.j zich daarvoor niet geschikt houdt; want dan zou hij den bouwmeester en de broederschap maar tot schande verstrekken. Verder, ieder Meester moet een billijk loon eischen, maar zoo dat hij leven en zijne gezellen betalen kan.
9. Verder, niemand mag een ander verdringen maar hem den gevonden arbeid laten, tenzij dat hij daarvoor ongeschikt is.
IO. Verder, geen Meester mag een leerling anders dan voor den tijd van 7 jaren aannemen en dan moogt hem duss in overleg met en toestemming zijner Medebroeders, tot Mason maken.
II. Verdor mag geen Meester of gezel beloven om iemand Mason te maken, wanneer hij niet vrij geboren is, in goeden naam staat, goode beklraam heden en gezonde ledematen heeft.
12. verder, geen gezel mag den anderen beschuldigen of veroordeelen, wanneer hij iets niet beter kan doen dan hij dien hij beschuldigt of veroordeelt.
13. Verder, ieder Meester moet gehoorzamen, wanneer hij door den Bouwmeester en ieder Gezel wanneer hij door den Meester wordt aangemaand zijn arbeid te verbeteren.
14. Verder, alle Masons moeten aan hun bestuurders gehoorzaam zijn en gewillig doen wat deze hen bevelen.
15. Verder, ieder Mason moet gezellen aannemen die over land
komen en hem de herkenningsteekenen geven. Hij moet dan voor hem zorgen, gelijk hem geleerd is. Ook moet hy noodlijdende broeders te hulp komen, wanneer zij met hun nood is bekend geworden, gelijk hij geleerd heefl, ook al zou het op den afstand zijn van een halve mijl.
16. Verder, geen Meester of Gezel mag een ander,die niet tot Mason is gemaakt, in de Loge toelaten om de kunst van het vormen te zien, of om hem steenen te laten vormen, en ook voor hem geen winkelhaak of meetsnoer maken of het gebruik daarvan leeren.-Dit zijn de plichten, welke te onderhouden goed en nuttig is. Wat in de toekomst bovendien goed en nuttig bevonden zal worden, moet altijd opgeschreven en door de Opzieners bekend gemaakt worden, opdat alle Broeders daartoe kunnen worden verplicht.
Hier eindigt de constitutie.
"Onderaan stond: "Het in de oude landstaal vervaardigde, op perkament geschreven manuscript, dat door het eerwaardige, hoogste architectonische genootschap in de stad bewaard werd, is gelijkluidend met hetgeen bovenstaande Latijnsche vertaling behelst.
Dat verklaar ik. York, in het. jaar 1806, den 4 Januari. (Stonehouse)
Hier aan voegt Krause nu verder een verzameling toe van alle hem "tot dusver bekende jongere maconieke constituties zodat deze met de Yorker constitutie zelf een Codex vormen van de oude, algemene maç.°. wetgeving van af het jaar 926 tot op deze tijd, welke dienen kan tengrondslag van de historische waardering van de tegenwoordige inrichting van onze Bond in 't algemeen en van de Grootloges in het bijzonder. Deze zijn
1. "De oude plichten en stellingen op bevel van den koning verzameld in 1694."
2 "Stellingen, bij een verzameld en geordend uit de opgetekende berichten van de koning Eduard tot op koning Hendrik VllI." De vraag is nu: hoe over de echtheid dezer oorkonde te oordeelen? We zullen goed doen Krause's bewijsvoering in korte trekken te vermelden.
Wij deelen die in hoofdzaak mede, zonder voorloopig daarop kritiek te oefenen. Dat de geleerde Br* zoo spoedig tevreden was, moet ons intusschen verbazen.
  II. Bewijzen voor de echtheid van de oude Yorker constitutie.
"De uitwendige getuigenissen voor de echtheid zijn voornamelijk de volgende:
1. De oorspronkelijkheid van de hier mee gedeelde Duitsche vertaling berust op het getuigenis van F. Stonehouse van Ernskine, van Br* van Dyk. Daarbij komen ook vele andere en nieuwere getuigenissen, van vrienden en vijanden van de Broederschap af komstig, over het werkelijk voorhanden zijn der oude maç.°. constituties te York, waarvan ik hier de belangrijkste noemde."
2. "Het Nieuw-Engels, in het jaar 1717 uit de vier afzonderlijke Londense Loges ontstane grootmeesterschap, legde aan hare constitutie de oudste Yorker oorkonde, in de verschillende recensies ten grondslags maar veroorloofde zich daarin vele veranderingen te maken. Dit deed men-meent Krause-"omdat men er belang bij had de oude Yorker constitutie niet geheel onveranderd en onvervalst bekend te maken."
In bijzonderheden gaat Krause nu na, welke veranderingen in den loop van de tijden in die Yorker oorkonde zijn gemaakt, en daarbij zoekt hij aantewijzen hoe al die veranderingen verklaarbaar zijn uit de veranderde omstandig heden. Nu, meent hij, beriep Anderson zich telkens wel op"eene oude oorkonde, maar verzweeg te vermelden dat de Yorker oorkonde eigenlijk de hoofdbron was, omdat die te eenvoudig was voor de nieuwe gestalte die hij aan de Broederschap wenste te geven hij moest er voor zorgen aan zijne inststelingen zelve het voorkomen van hoogen ouderdom te geven. Wij kunnen moeielijk alles woordelijk meedeelen wat Krause een uitwendig getuigenis noemt voor de echtheid van de constitutie, maar geven hier plaats aan het inwendig bewijs dat hij aanvoert. "Maar ook"zoo schrijft hij "wanneer wij verstoken waren van alle boven medegedeelde uitwendige bewijzen voor de echtheid dezer orde oorkonde, dan zouden toch de innerlijke gronden, die haar inhoud zelf aanbiedt, hare echtheid boven allen twijfel verheffen. In dit opzicht geldt van haar volkomen hetzelfde wat ik van het vroegere stuk onder koning Hendrik VI (z. vooral Vrijmetselaars-verhoor) gezegd heb, welk vraagstuk volkomen daarmede overeenstemt en geheele zinsneden woordelijk daarmede gemeen heeft. Deze oorkonde is, met betrekking tot inhoud en vorm, geheel in den geest van die tijden-het is geheel de taal en de zegswijze van de Xde eeuw die we hier vinden. Haar christelijk-evangelisch begrip, hare zuiverheid van alle leerstukken van de pauselijke kerk en in 't algemeen van alle eigenlijk gezegde kerkelijke dogmata, en de daarin zich openbarende geest van het Oostersche Christendom, laten ons, met betrekking tot haar vervaardiger, buiten twijfel, daar wij nog in de Xde eeuw onder den naam Culdeërs, in Engeland Schotland en Ierland, christelijke vromen en kerkleeraars vinden die eene met den inhoud van de Yorker constitutie overeenkomende overtuiging en gezindheid hadden, terwijl Anderson in zijn constitutieboek zelf bericht, dat aan de Culdeërs te York toenmaals eene oude kerk toebehoorde, die Athelstan liet verbeteren, welk feit ook door het Monasticon Anglicanum bevestigd wordt. Hierop laat Krause volgen.  
III. Het voornaamste gezichtspunt tot juiste waardering van onze derde oudste kunstsoorkonde.
We ontleenen daaraan slechts het volgende:
"Nadat ik nu de geschiedenis van de Yorker constitutie en de bewijzen voor hare echtheid heb medegedeeld, wijs ik nog kortelijk aan, uit welk oogpunt ze beschouwd moet worden om haar juist te waardeeren. Deze oorkonde verheft het boven allen twijfel, dat de broederschap van de Vrijmetselaren veel ouder is dan het Engelsche Grootmeesterschap; dat zij oorspronkelk geheel anders was ingericht dan de in het jaar 1717 ontworpen inrichting van genoemd Grootmeesterschap; ook leert ze ons de inrichting kennen van alle bouwcorporatien van de middeleeuwen in geheel Europa, die in den grond met deze oorkonde overeenstemmen. De vier afzonderlijke Loges te Londen, die slechts een deel uitmaakten van de toenmaals in Engeland, Schotland, Ierland en Frankrijk bestaande Broederschap, hadden nu in 1717 wel het recht zich tot eene broederschap te vereenigen, met eene eigene wetgeving en een gewijzigd rituaal, maar hadden niet het recht te beweren dat zij de opvolgsters waren van de eerste Loges. "Onze oorkonde (de Yorker) behelst het eerste rituaal, maar ook instellingen die, naar haar vorm, voor alle volgende tijden behouden moesten blijven in den wordenden Menschheids-Bond. Instellingen die, bij de meerdere volmaaktheid van de menschheid in 't algemeen, en bij den vooruitgang in alle denkbeelden, zoodra ze zich opheffen tot de hoogere ideën van een menschheidsbond, in hun samenhang beter en volkomener, en wel onmiddelijk zouden gevonden worden, ook wanneer de gesehiedenis ons, in eenige bestaande oorkonde, niet reeds iets dergelijks aanbood. Eindelijk komt hij tot deze slotsom: "Onze oude Yorker constitutie is derhalve voor de geschiedenis van de Broederschap van Vrijmetselaren, en vooral voor eene historische beoordeeling der, in onderscheidene landen en tijden,dooronderscheidene maconnieke besturen vervaardigde constituties belangrijk; het is ongemeen verblijdend, reeds in de middeleeuwen een oorkonde te vinden waarin de sporen te ontdekken zijn van een rein-menschelijke gezindheid en van het zuivere rechtvaardigheidsgevoel; maar, met het oog op eene nu zeer noodzakelijke hervorming van den wordenden menschheidsbond, heeft deze oorkonde nog de beteekenis van een onvolmaakt begin en eene kinderlijke poging om het reine tot stand te brengen.
Gedurende langen tijd deelde men Krause's meening over de echtheid van de Yorker oorkonde. De bijgebrachte bewijzen waren onweerlegbaar en men verheugde zich, zoo'n belangrijk document van een hoogen ouderdom gevonden te hebben. Men meende: de Vrijmij* is dan wel zoo oud als de Europeesche beschaving. Maar de kritiek ontwaakte, en het kwam al aan-stonds zeer verdacht voor, dat in die constitutie een streven scheen te zijn om de oude Londensche constitutie te onder-mijnen althans haar te doen voorkomen als een product van den willekeur van enkele Loges. Verder is het opmerkelijk en zeer bevreemdend, dat in het histo-rische gedeelte dezer oorkonde geen melding gemaakt werd van den beroemden Alcumus die te York in de VIIIste eeuw aan 't hoofd eener vrij beroemde bouwschool stond; dat niets gezegd was van den bouw van de Petruskerk te York die door Alcumus gebouwd en in 780 ingewijd werd, terwijl daarentegen wel gesproken werd van de veel later gebouwde en verderaf gelegene kerken van Canterbury en Rochester. Vreemd is het ook, dat in de oorkonde juist die verordeningen worden verzwegen waaraan in de echte oude oorkonden zooveel gewicht gehecht wordt: het verbod om zich met kerkelijke en politieke strijdvragen intelaten enz. enz. Maar de zaak werd vooral duidelijk toen Kloss (z.d.) en Findel een nauwkeurig onderzoek instelden. Kloss kwam tot de volgende resultaten:
1. Het is bewezen, dat in 1726 te York een oud Handschrift bestond dat toenmaals nog verbindend was voor de Brsch* (volgens Findel zijn daar in de L*. "Union" twee oorkonden van 1613 en 1704) en welke men moest volgen, met volkomen verloochening van het door Anderson in 1723 uitgegeven constitutieboek.
2. Dit handschrift teYork stemde echter in hoofdzaak volkomen over een met de andere in Engeland bestaande oorkonden en behelsde o.a. evenmin als deze een beroep op de Noachiten.
3. De, volgens Krause, bij de oorkonde gevoegde constituties onder Willem III vertoonen werkelijk eene jongere redactie en sluiten zich toch onmiddelijk bij de Yorker constitutie aan.
4. De laatste is na 1727 door zekeren onbekenden Broeder, met vrij geleerde uitweidingen voorzien, in het Latijn overgebracht. De richting van dien vertaler (of vervaardiger) blijkt uit de niet vermelding van St. Albanus als eerste martelaar van Engeland.
5. Daar alleen de tweede uitgave van Andersons constitutieboek (1738) melding maakte van de Noachiten, in 1756 deze opvatting van de oude plichten door de Gr* L* van Londen werd bestreden, daarentegen later -toen de scheiding kwam in de Brsch*.door de scheuring tusschen de antieke en modern masons-in 1706 weder een beroep gedaan werd op de z.g. Noachiten,volgt hier. uit dat
6. de vertaling van de na 1726 in de oude Engelsche taal voorhanden constitutie in het Latijn, dateert na 1738, waarschijnIijk uit 1756 en wel uit den tijd toen de strijd in den boezem van de Engelsche broederschap op 't hevigst ontbrand was.
7.Dat de oorkonde van Br* Krause, hoe getrouw ze ook vertaald is,
-naar het door Br* Stonehouse verkregen afschrift-in de verte niet hetzelfde vertrouwen verdient als de andere bestaande oude Engelsche constituties, dat ze veeleer eene omwerking daarvan isdat ze beschouwd moet worden als de allerjongste, vaak willekeurig veranderde omwerking dezer oude constituties.
-Dat het, voor en na, niet ontbroken heeft aan allerlei pogingen om de echtheid van de Yorker constitutie te bewijzen en te redden, spreekt wel van zelf, maar wij voor ons twijffelen er geen ogen blik aan af deze z.g. oorkonde behoort tot de breede reeks van de geschriften uit later dagen waarmee men de goe gemeente wilde misleiden. Men denke o.a. op prof* gebied aan het zoogenaamde Oera-Linda-Bok.
-Het is toch wel vreemd, dat ook weer van deze oorkonde het origineel nooit is gevonden geworden; dat zelfs de ijverigste pogingen daartoe volkomen zijn mislukt. Br* Findel heeft een zeer nauwkeurig onderzoek ingesteld en ontdekte o.a dat in de in 1777 gemaakte en nog voorhanden inventaris van het archief van de voormalige Yorker Gr* L*. niets staat vermeld dat ook maar in de verte op deze oude oorkonde wijst; dat de beroemdste oudheidknndigen van York, daartoe verzocht door eene van de Berlijnsche Grootloges, noch in de gemeentelijke, noch in de zeer oude, kerkelijke archieven, ook maar iets vonden dat van het bestaan dezer oorkonde getuigt; ook de zogenaamde getuige voor de juistheid van de vertaling J. Stonehouse is te York geheel onbekend, en zelfs de oudste mensen kunnen zich niets van een dergelijken naam herinneren; dat in 1806 te York geen architectonisch genootschap heeft bestaan. Wij twijfelen aan de onechtheid geen ogenblik De oorkonde spreekt o.a. van een erkenning van alle godsdienstige meeningen, wat in de Xde eeuw, toen er slechts geloovigen en ketters waren, een belachelijk anachronisme is. Wij gelooven gaarne dat Br* Schneider te Altenburg getrouw een Latijnsch boek heeft vertaald, maar hij zelf is bedrogen geworden.
Intusschen schijnt het waar te zijn -en daarvoor zijn bewijzen te vinden-dat te York, door de door Alcumus daar gestichte school, reeds in de middeleeuwen bouwvereenigingen werden in 't leren geroepen; dat de herinnering daaraan steeds nog voortleeft. Maar aanteekeningen of oorkonden uit die oude dagen bestaan niet meer.


Young
YOUNG, BRIGHAM,
YOUNG, OWEN D.,
(Brigham), profeet der Mormonen, werd in 1843 in de "Navao Lodge" te Navao (Illinois) tot V* M* aangenomen. Na de dood van de eerste profeet Jozef Smith, werd hij hoofd van de nieuwe kerk en bouwde het tegenwoordige mormonisme, op de grondslagen door zijn voor ganger gelegd, op. Hij bracht de "Heiligen der laatste dagen" te Utah en wist, door zijn wonderbare energie en zijn groote ijver, de kerk tot rijkdom te brengen. Hij kreeg het denkbeeld de Vrijmij* voor zijn kerkelijke bedoelingen te gebrulken. Daardoor ontstonden de "Endowment-ceremonien" die ieder Mormoon moet ondergaan eer hij de zege van de kerk kan ontvangen. Deze eeremonie heeft drie graden, en ieder van die graden heeft zijn eigen eed, zijn eigenteken en woord. Bij de eed moet een eeuwige vijandschap tegen de Vereenigde Staten gezworen worden. Van deze ceremonie verzekerde Young, dat ze hem door God zelf geopenbaard was geworden.-intussen haatte Young de Vrijmetselarij dodelijk, omdat geen Mormoon mag worden gercipieerd. Toen hem naar de reden van die haat gevraagd werd, antwoordde hij: "Dat willen Vrijmetselaren zijn en ze beletten ons de toegang omdat wij de polygamie huldigen; zij weten niet, dat hun eerste Grootmeester, Koning Salomo IOOO vrouwen had, terwijl ik er slechts 19 heb". Hij overleed in 1877, maar zijn haat tegen de Vrijmij* is erfelijk geworden in al zijn aanhangers.