Maçonnieke encyclopedie

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !

De oorlogstijd.
De recrutering in vogelvlucht.
Vlaamse literatoren sieren de kolommen.
HOOFDSTUK VII, METSELEN IN ALLE RICHTINGEN: VAN 1944 TOT VANDAAG.
Op zoek naar internationale erkenning.
Het hopeloze misverstand.
De Grootloge van Belgie.
De Reguliere Grootloge van Belgie.


De oorlogstijd.
Voor de extreme antivrijmetselaars was de Duitse bezetting geen aanleiding tot stopzetten van hun striXd. Met uitzondering van de rexist en oud-piloot Charles Gillis de Sart-Tilman (1897-1977), die de voornaamste informant was geweest van de antima,connieke campagne in "La Libre Belgique" en die in het Verzet ging, verzeilden alle bestrijders van de vrijmetselarij in de collaboratie.
Zij waren het, de Brusselse advocaten Leopold Flament en L. Nelis, de oud-exploitant van het casino in Blankenberge Andre de Harting, de Hasseltse likeurstoker W. Ponet en natuurlijk de extreme dokter Ouwerx, die de antima,connieke bond "De Bezem" oprichtten. De hele oorlog voedden ze de anti-maçonnieke gevoelens met hun jacht op ledenlijsten, hun publikaties en de tentoonstellingen die ze in een aantal logetempels organiseerden. De liga had met veel inwendige spanningen en persoonlijke tegenstellingen af te rekenen, wat de goede werking niet bevorderde.
Naar buiten werden ze door de collaboratiekranten ondersteund, terwijl naast hen Rex van Leon Degrelle zijn eigen antimaçonnieke activiteiten ontplooide.
We kunnen niet zeggen dat de Duitsers zich erg om de loges bekommerden. Pas in augustus 1941 werd de vrijmetselarij door de bezettende overheid ontbonden en werden haar bezittingen verbeurd verklaard.

Een vereffenaar werd aangesteld, maar, o.m. door de tegenwerking of de passiviteit van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie kwam het niet tot de verkoop van de logeeigendommen. Slechts een paar loge-dignitarissen werden opgepakt voor ondervraging en werden na korte tijd weer vrijgelaten. Vanaf 1942 begonnen de moordaanslagen.
Door het verzet, vooral door de communistisch geleide partisanen, werden vooraanstaande collaborateurs neergeschoten. De represailles, vooral vanwege de rexistische doodseskaders en de Zwarte Brigade, bleven niet uit. Ook vrijmetselaars werden er het slachtoffer van. De verkeerde overtuiging dat de leiders van de hoge-gradenvrijmetselarij ook de onzichtbare kopstukken waren van een zogenaamd goed georganiseerd machtsapparaat, kostte het leven aan de Soeverein Commandeur van de Opperraad van de Schotse Ritus, Georges Petre (1874-1942), oud-burgemeester van St-Joost-ten Node, aan zijn adjunct Generaal Emile Lartigue (1868-1943) en aan de Antwerpse schepen en hoge logedignitaris E. Sasse (1875-1943). Bij het Grootoosten werden de oud-grootmeester advocaat Raoul Engel (1887-1944), de grootmeester in functie oud-minister Jules Hiernaux (1881-1944) en de oud-minister en oud-gouverneur van Namen Francois Bovesse (1890-1944) neergekogeld. Nog vier andere logedignitarissen ondergingen hetzelfde lot. De grootmeester van de Orde van Memphis-Misraim, Georges Delaives, werd door de nazi's onthoofd.

Een zestigtal vrijmetselaars overleden in concentratiekampen en een paar honderd waren op een of andere wijze slachtoffer van het oorlogsgeweld. Dit was evenwel niet het gevolg van hun logelidmaatschap maar van hun deelname aan de achttiendaagse veldtocht of hun activiteiten in het verzet.
In het concentratiekamp van Esterwegen stichtten twintig broeders, waarvan er zestien de gevangenschap niet overleefden, de loge "Liberte Cherie" en in het krijgsgevangenkamp van Fischbeck werd een loge "L'Obstinee" opgericht. Ook in Londen en in New York vergaderden Belgische vrijmetselaars. In Belgie zelf beperkte de werking zich tot geringe en informele contacten.
De recrutering in vogelvlucht.
Het Grootoosten bleef v66r en na de Tweede Wereldoorlog een verzamelpunt voor heel wat socialistische en liberale politici.
In het spoor van Emile Vandervelde en Camiel Huysmans vonden talrijke socialisten de weg naar de tempels. In het franstalige landsgedeelte waren ze natuurlijk het talrijkst. Onder hen bevonden zich Jules Destree (1863-1936), Georges Hubin (1863-1947), Marius Renard (18691948), Joseph Wauters (1875-1929), Frans Fischer (1875-1949), Emile Vinck (1870-1938), Louis Pierard (1886-1951), Henri Rolin (1891-1973), Arthur Wauters (1890-1960), Leon-Elie Troclet (1902-1980), Ernest Rongvaux (1881-1964), Victor Larock (1904-1977), Fernand Dehousse (19061976), Jean Terfve (1907-1978), die later communist werd, Joseph Merlot jr. (1913-1969), en in de generatie na de Tweede Wereldoorlog Freddy Terwagne (1925-1970).
Ook in Vlaanderen sloten enkele prominente socialisten zich bij de loges aan, onder wie de ministers August Balthazar (1893-1952), Eugene Soudan (1880-1960) en Achiel Van Acker (1898-1975).

De liberale politici waren al even talrijk in de loges aanwezig.
We noemen Emmanuel De Cloedt (1846-1919), Xavier Neujean (1850-1940), Fulgence Masson (1854-1942), Louis Franck (1868-1937), Paul-Emile Janson (1872-1944), Albert Deveze (1881-1959), Edouard Pecher (1884-1926), Robert Gillon (1884-1972), Auguste Buisseret (18881965), Henri Liebaert (1895-1977), Ernest Demuyter (1893-1963), Albert Lilar (1900-1976), Maurice Destenay (1900-1973), Marcel-Henri Jaspar (1901-1982), Leo Mundeleer (1885-1964), Charles Moureaux (1902-1976), Jean Rey (1902-1983) en Victor Sabbe [1906-1958).

De burgemeesters van Brussel waren al een eeuw lang, met uitzondering van Adolphe Max (1869-1939), de ene na de andere vrijmetselaar. Deze traditie werd door Frederic Van de Meulebroeke (1876-1958) en na hem door Lucien Cooremans (1899-1985) en door Pierre Van Halteren voortgezet.
Ook in de administratie vond men natuurlijk heel wat vrijmetselaars. Op het ministerie van Openbare Werken waren dat bijvoorbeeld de inspecteur-generaal Tobie Claes (1863-1949), de secretaris-generaal Gustave Willems (1901-1979) en de directeur-generaal Pierre Burton, die in 1971 architect Victor G. Martiny opvolgde als Grootmeester van het Grootoosten.

De architectuur leverde aan de vrijmetselarij heel wat grote namen, zoals die van Victor Horta (1861-1947), Antoine Pompe (1873-1980), Leo Stynen (1899-1990) (Themis, Antwerpen) en in een volgende generatie Renaat Braem (°1910) (G. Beernaerts, Antwerpen).
De universiteit en in de eerste plaats de ULB was een natuurlijk recruteringsveld voor de loges. De aanzienlijkste academici die vrijmetselaar werden, waren de Nobelprijswinnaar en bioloog Jules Bordet (1870-1961) en de kinderpsycholoog Ovide Decroly (1871-1932) uitvinder van de pedagogische methode die ziin naam draagt. De muziek bleef in de tempels goed vertegenwoordigd. De componist en dirigent Flor Alpaerts (1876-1954) kon er zijn jongere colleaa's Marcel Poot (1901-1988), Daniel Sternefeld (1905-1986) en Victor Legley (°1915) ontmoeten.
Vlaamse literatoren sieren de kolommen.
De Vlaamse letterkunde was op de kolommen vertegenwoordigd door Ary Deleu (1883-1960), de uiterst linkse socialist die ziin kunsthistorische loopbaan bekroonde als hoofdconservator van de musea in Antwerpen en die de stichter was van het tijdschrift voor biblitfielen "De Gulden Passer", een naam die later werd aangenomen door een Antwerpse werkplaats van de Grootloge; door Herman Teirlinck 11879-1967), leidende figuur van het Vlaamse toneelrenouveau en auteur van geraffineerd proza met mooie titels zoals "Maria Speermalie", "Rolande met de bles" of "Het gevecht met de engel"; door Lode Baekelmans (1879-1965), de goedmoedige beschrijver van het Antwerpse volksleven en stichter van het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven; door Julien Kuypers (1892-1967), die niet alleen bekendheid xerwierf als de "echte" minister van onderwifs in zijn functie van kabinetschef en van secretaris-generaal van dit departement, en als voorzitter van de raad van beheer van de BRT, maar ook als romancier en essayist; door Raymond Herreman (1896-1971), de stichter van het tijdschrift "'t Fonteintje", die in de titel van zijn essay "Vergeet niet te leven" inspiratie vond voor de benaming van zijn literaire TV-uitzending "Vergeet niet te lezen"; door Raymond Brulez (1895-1972), die in zijn autobiografische roman "Andre Terval of inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid" toespelingen maakte op zijn lidmaatschap van de Brugse loge "La Flandre"; door Jan Schepens (°1909), de Gentenaar die Brugg,3, "de stille stede", in poetisch proza beschreef en samen met enleele leeftijdsgenoten de Nederlandstalige loge "Simon Stevin" opricht+e, in oppositie met de franstalige "La Flandre".
Na de oorlog zouden nog enkele literatoren de weg naar de \ riimetselarii vinden. Iohan Daisne (1912-1978), die aan zijn boeken bijzonder poetische titels kon geven (De trap van steen en wolken, De trein der traagheid, De man die zijn haar kort liet knippen), werd in 1950 in "De Zwijger" geinitieerd. Zijn openheid van geest betuigde hij onder meer toen hij schreef: "In mijn werk huldig ik spirituele waarden, schoonheidX goedheid, wiisheid, verdraagzaamheid, mensenliefde, etc. die net zo goed christelijk kunnen worden genoemd". De Vlaamse auteur van het magisch-realisme Hubert Lampo (°1920) werd lid van de Turnhoutse loge "De Waag'. Ook de auteur van "De komst van Joachim' Stiller" toonde aan dat voor hem verdraagzaamheid geen ijdel woord is, toen hij zich scherp afzette tegen sommige "vrijzinnigaards" van het Humanistisch Verbond. Rony Van de Kerckhove (1921-1958), lid van de loge "Balder" in Brussel, was eerst een bekend voetballer, voor hij enkele opmerkelijke poeziebundels publiceerde.

Jan De Rock (1941-1971) ontwikkelde een intense macçonnieke activiteit in Limburg en publiceerde poezie die pas na zijn dood erkenning kreeg. De dichter en idealistische communist Mark Braet (°1925) siert tot op vandaag de kolommen van de loge Tanchelijn in Brugge.
De vermelding van prominente leden mag niet doen vergeten dat ook enkele duizenden minder bekende mannen en stilaan ook vrouwen de maçonnerie in Belgie beoefenden. Bij de Bevrijding was het ledenaantal in het Grootoosten geslonken van 4.500 tot 2.900. De heropbouw van de Tempel kon worden aangevat. De Belgische vrijmetselarij begon aan een nieuwe en alweer bewogen episode in haar geschiedenis.
Hoofdstuk VII, Metselen in alle richtingen: van 1944 tot vandaag.
Figuur: Hoofdstuk VII
Op zoek naar internationale erkenning.
Het hopeloze misverstand.
De Grootloge van Belgie.
De Reguliere Grootloge van Belgie.
Gemengde vrijmetselarij: de voorgeschiedenis.
De gemengde loges "Droit Humain".
De Belgische Vrouwengrootloge.
Een moeilijk te overzien geheel.

Op zoek naar internationale erkenning.
De geschiedenis van de Belgische vrijmetselarij vanaf 1800 tot 1944 is relatief eenvoudig, omdat over deze hele periode, enkele tijdelijke dissidenties niet te na gesproken, een enkele obedientie de "blauwe" metselarij van de drie eerste graden leidde en ook een enkele Operraad de "rode" vrijmetselarij van de hoge graden bestuurde. Alleen de oprichting in 1911 van de gemengde vrijmetselarij, waarop we verder terugkomen, maakte hierop een uitzondering. Daarnaast was er dan nog de kleine groep van de Orde Memphis-Misraim.
Deze eenheid was, zoals we gezien hebben, niet vanzelfsprekend en had niet belet dat bestendig conflicten en hoogoplopende meningsverschillen voorkwamen. Het cement van de eenheid bleef, vooral vanaf het Belgisch koninkrijk, de anticlericale opstelling, die de broeders boven uiteenlopende visies samenhield.
Na 1944 werd het anders. Niemand kwam ongedeerd of onveranderd uit het oorlogsavontuur, ook niet de vrijmetselaars.
In de logekringen bevonden zich weinig nieuwe-ordegezinden en nog minder collaborateurs. Tegen het einde van de oorlog waren alle leden niet alleen anti-Duits maar vooral ook anglofiel.

De bevrijding door de Canadezen, de Amerikanen en de Engelsen en de contacten die in de garnizoensteden tot stand kwamen, deden de sympathie voor de engelstalige wereld nog toenemen. Onder de bevrijders bevonden zich vrijmetselaars die contacten zochten met lokale broeders en tot de vaststelling kwamen dat de vrijmetselarij in Belgie door de Angelsaksische grootmachten niet erkend werd.
De hoop de internationale contacten te herstellen, lag ten grondslag aan de voorzichtige statutenwijzigingen die door een groep rond de Gentse procureur-generaal Herman Bekaert (1906-1988) werden voorgesteld In hoofdzaak wilde men de statuten in overeenstemming brengen met die van de "reguliere", internationaal erkende obedienties. Dit betekende een terugkeer naar de deïstische en christelijke grondbeginselen.
Wat bezielde Bekaert en zijn medestanders? Waren ze plots minder vrijzinnig geworden? Zochten ze toenadering tot de Kerk en de gelovigen? Heel zeker, de oorlog had heel wat van de vroegere vijandschappen gemilderd. Gelovigen en ongelovigen hadden mekaar in het passieve en in het actieve verzet ontmoet. Ten aanzien van de gruwelen van de Oorlog, van de nazikampen en van het vele geleden leed, werden vooroorlogse tegenstellingen tot hun ware en soms futiele afmetingen teruggebracht. De beweegreden van Bekaert lag echter elders.

Sedert vele jaren had het Belgisch Grootoosten elk contact verloren met de vrijmetselarij van Angelsaksische signatuur. De internationale contacten hadden zich beperkt tot gelijkgezinde atheïstische obedienties, in Frankrijk, in Italie, in Spanje. Dit wilde men nu doorbreken.

Alerte broeders hadden evenwel onmiddellijk door dat officiele betrekkingen alleen tot stand zouden komen, als het Grootoosten zich conformeerde aan de strenge principiele eisen van de Angelsaksische "reguliere" vrijmetselarij. De twee meest in het oog vallende eisen waren, dat men moest werken "Ter ere van de Opperbouwmeester van het Heelal" en dat de Bijbel aanwezig moest ziin op het altaar van de Tempel. Voor 1940 waren sommige werkplaatsen al teruggekeerd naar deze tradities, zonder er evenwel meer aan te geven dan een symbolische, bijna literaire waarde. "Les Amis Philanthropes n° 2", die in de traditie van de professor in godsdienstwetenschappen Goblet d'Alviella en van de achtbare meester en dominee David Blume (1886-1959), de echtgenoot van de bekende communistische "passionaria" Isabelle Blume (18921975), een zeker "spiritualisme" in eer hield, had in 1939 onder impuls van achtbaar meester Jean Dopchie t1899-1945) de Bijbel en de aanroeping van de Opperbouwmeester van het Heelal opnieuw in de werkplaats ingebracht. De leiding van het Grootoosten had deze terugkeer van deTstische symbolen niet met een goed oog bekeken, maar had er op grond van haar verdraagzaamheidsprincipes niets tegen ondernomen.

In de optiek van een erkenning door de "Grand Lodge" en haar geestesgenoten, kwam het er evenwel op aan dat niet enkele loges op vrijwillige basis, maar alle loges verplicht de deïstische principes zouden aanvaarden.
Gedurende bijna vijftien jaar werd de naoorlogse werking van het Grootoosten door de problematiek van de internationale erkenning beheerst. Waarschijnlijk zullen zowel voor- als tegenstanders van deze erkenning en vooral van de voorwaarden die ervoor vervuld moesten worden, zich achteraf rekenschap hebben gegeven dat ze zich deze verscheurende broedertwist best hadden kunnen besparen.
Hoopten de voorstanders echt dat de doctrinaire vrijzinnigen en de overtuigde atheisten, die toch de verpletterende meerderheid in het Grootoosten waren, en waarvan velen de strijd met de katholieke hierarchie en met de katholieke krachten in het land hadden meegemaakt, zomaar zouden aanvaarden dat de Godsgedachte en de christelijke symbolen hun triomfantelijke herintrede in de tempels zouden doen? "Over mijn lijk", zo dachten en zeiden zij.
Zelfs als men er maar een symbolische uiting in wou zien van de christelijke waarden, waarvan naar het woord van Paul-Henri Spaak, de hele westerse cultuur doordrenkt was, dan nog was het voor de militante vrijzinnigen ondenkbaar.

Gedurende al die jaren kronkelde het Grootoosten zich in vele bochten om het onmogelijke te realiseren: zich conformeren aan de eisen van de "reguliere" vrijmetselarij, zonder dat de vrijzinnigheid in het gedrang kwam, of althans zonder dat de Belgische vrijmetselaars het zo aanvoelden .
Men had eigenlijk moeten beseffen dat alle inspanningen bij voorbaat tot mislukking waren gedoemd.
Het hopeloze misverstand.
De kritiek richtte zich al spoedig op de door Herman Bekaert voorgestelde wijziging van artikel een van de statuten. Een van de belangrijkste verworvenheden van de vrijzinnigheid werd vanaf 1872 in dit artikel zo verwoord: "Zij (de vrijmetselarij) stelt geen enkel dogma en roept er geen enkel in". Deze zin stelde Bekaert voor te schrappen en daarentegen de zin toe te voegen: "De vrijmetselarij bekampt geen enkele godsdienst". Voor veel maçons leek een dergelijke statutenwijziging gewoon ondenkbaar.
De voorgestelde wijzigingen waren trouwens maar een eerste stap en men besefte dat ze onvoldoende waren om de eenheid met de Angelsaksische vrijmetselarij te herstellen. In 1929 had de "United Grand Lodge" de acht grondbeginselen gedefinieerd die vervuld moesten zijn, wilde een andere obedientie er erkenning van krijgen.

Grondbeginsel 2 luidde: "Het geloof in de Opperbouwmeester van het Heelal en in zijn geopenbaarde Wil zal een essentiele voorwaarde zijn voor het lidmaatschap". Grondbeginsel 3: "Alle ingewijden zullen hun gelofte afleggen op het Boek van de Heilige Wet dat de Openbaring uitdrukt waaraan zij onverbrekelijk verbonden zijn". Grondbeginsel 4: "De loges zullen uitsluitend uit mannen bestaan en zullen geen enkel maconniek contact onderhouden met gemengde loges of vrouwenloges " . Grondbeginsel 6: "De drie Grote Lichten van de vrijmetselarij, het Boek van de Heilige Wet, (het voornaamste), de Winkelhaak en de Passer zullen steeds tentoongesteld liggen tijdens de bijeenkomsten. Grondbeginsel 7: Alle politieke en religieuze discussies zijn strict verboden".

Het is overduidelijk dat de aanvaarding van deze voorwaarden voor het Grootoosten een fundamentele koerswijziging betekend zou hebben.
Het is niet verwonderlijk dat er in de schoot van de obedientie niemand te vinden was om de grondbeginselen als dusdanig te verdedigen. De voorstanders van een statutenwijziging die min of meer deze grondbeginselen opgenomen zou hebben, verzekerden integendeel dat dit allemaal maar pro forma en symbolisch bekeken moest worden. Het Belgisch Grootoosten zou, onder deze vernieuwde vlag, zijn ondogmatische, vrijzinnige koers blijven volgen, zo betoogden zij. In het vuur van de discussie beseften zij waarschijnlijk onvoldoende dat dit wensdromen waren .
Jaar na jaar werden bijeenkomsten aan de statutenwijziging gewijd, commissies opgericht, moties voorgelegd, gloedvolle redevoeringen gehouden. Dit hielp het Grootoosten geen stap vooruit. In elke werkplaats steeg de spanning, werd heftig gediscussieerd en veelvuldig gestemd met wisselende resultaten. Na enige tijd werd in een derde van de loges de Opperbouwmeester aangeroepen en kreeg de Bijbel weer de ereplaats. Dit gaf evenwel aanleiding tot scheuringen.

In 1954 hoopte men minstens aansluiting te kunnen vinden bij enkele "reguliere" obedienties op het vasteland, die weliswaar ook aan de Grondbeginselen vasthielden maar de indruk gaven dat zij hieraan een wat toleranter interpretatie zouden geven. Het betrof de Grootloges van Nederland, Luxemburg, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland, die een gezamenlijke "Conventie van Luxemburg" hadden afgesloten. Het Belgisch Grootoosten hoopte in de groep te worden opgenomen om zo zijn isolement te doorbreken. Dit lukte niet. Integendeel verdwenen de nog bestaande informele banden met Nederland en Zwitserland helemaal. Zelfs de "Grande Loge de France" verbrak de alliantie met het Grootoosten, omdat ook die hoopte, tevergeefs trouwens, in de club van de Conventie van Luxemburg te worden opgenomen.
Het einde van de weg kwam onvermijdelijk in zicht. Op 8 maart 1959 sprak de Grootredenaar zijn broeders op bittere en ontgoochelde toon toe. Hij beschreef de campagne die sommige loges tegen het Grootoosten voerden, de sfeer van wantrouwen die heerste, de persoonlijke aanvallen die alles behalve broederlijk waren. Hieraan moest een einde komen en een motie werd ter stemming gelegd, die voorstelde verdere discussies rond het aangaan van internationale relaties stop te zetten en alles bij het oude te laten. Met 80 stemmen tegen 22 werd de motie aanvaard.
Dit betekende meteen het einde van de eenheid. De broeders die gewonnen waren voor de terugkeer naar de "regulariteit", konden zich bij de goedgekeurde motie niet neerleggen en besloten dat het uur van de scheiding was aangebroken.
De Grootloge van Belgie.
Op 4 december 1959 ontving het Grootoosten bij aangetekend schrijven het ontslag van vijf loges: "La Parfaite Intelligence et l'Etoile Reunies" uit Luik, "La Constance" uit Leuven, "Marnix van Sint-Aldegonde" uit Antwerpen, "Tradition et Solidarite" uit Brussel en "Septentrion" uit Gent.
Twee dagen later werd in Luik de "Grootloge van Belgie" opgericht. De Antwerpse normaalschooldirecteur en biograaf van Willem Elsschot, Frans Smits (1891-1968), werd tot eerste grootmeester verkozen. Weldra volgden nog verschillende werkplaatsen, terwijl sommige, zoals "De Zwijger" in Gent en "Les Amis du Commerce et la Perseverance Reunis" in Antwerpen zich in twee groepen splitsten. Vriimetselaars die het Grootoosten al vo6r 1959 de rug hadden toegekeerd en zich hadden aangesloten bij de "Grande Loge de France", traden eveneens toe. Een onder hen was ingenieur Jean Ladriere (1921-1977), de stichter in Belgie van de Kiwanis serviceclubs.
Het trauma door de scheiding veroorzaakt, was aanzienlijk. Woorden zoals "afbrokkeling","uiteenspatten", "schisma", "ramp" kwamen in de redevoeringen bij het Grootoosten veelvuldig voor. In 1960 verklaarde de scheidende grootmeester Leopold Remouchamps (°1901): "Het is rampzalig dat wij op het punt zijn gekomen, ons af te vragen wie van ons gelijk of ongelijk had, want daar gaat het niet over. Het komt erop aan onze godsdienstige en filosofische overtuigingen te overstijgen om het gemeenschappelijk centrum uit te bouwen waar alle goed bedoelde inspanningen zich kunnen verenigen". Voor de afgescheiden broeders kwam deze oproep te laat.

Op de vijfduizend leden van het Grootoosten stapten er meer dan elfhonderd naar de nieuwe obedientie over. In Brussel waren het er maar een veertigtal, in Wallonie biina driehonderd en in Vlaanderen meer dan achthonderd. Het communautaire verschil tot in de splitsing van de loges!
Het Grootoosten viel van 5.0200 op 3.890 leden en had in Wallonie tien jaar en in Vlaanderen zelfs twintig jaar nodig om het peil van voor de splitsing te herwinnen. Het valt niet te ontkennen dat, naast de drang naar internationale erkenning, nog een ander element de splitsing veroorzaakte. Vrijmetselaars die zich weliswaar tot de vrijzinnige familie rekenden, hadden moeite met de verpolitiekte sfeer in het Grootoosten. Zij wensten naar hun werkplaats te komen om er ongedwongen en in vriendschappelijke sfeer te "metselen", zonder zich overdreven te bekommeren om wat in de wereld rond hen omging.
Dit werd zo niet begrepen door de activisten die de loges als de speerpunt in de vrijzinnige strijd zagen. Het verschil in mentaliteit had in de schoot van het Grootoosten aanleiding gegeven, vooral in de grotere steden, tot uitsplitsing in enerzijds burgerlijke, grotendeels apolitieke of zacht-liberale werkplaatsen en anderzijds meer doctrinaire, politiek gemotiveerde en linkse loges.
De oprichting van de Grootloge was het werk van loges uit de eerste groep, die vonden dat hun vrijmetselaarschap niet gekoppeld moest worden aan een partijpolitieke of zelfs vrijzinnige actie.

In de Grootloge werd nu hard gewerkt om de internationale erkenning te verkrijgen. De statuten werden conform die van de "reguliere" vriimetselarij opgesteld en de grondbeginselen werden erin opgenomen.
De eerste erkenning kwam van de Belgische "Opperraad", die zijn conventies met het Grootoosten opzegde en zich aan de zijde van de nieuwe obedientie schaarde. Dit betekende een aanzienlijk succes, want de "Opperraad" was steeds door de andere "reguliere" hoge-gradenobedienties erkend gebleven, ondanks ziin banden met het "irreguliere" Grootoosten.
Het vroeg meer tijd en inspanningen om ook buitenlandse obedienties tot erkenning te bewegen. In 1965 kwam de erkenning vanwege de "United Grand Lodge" en dit opende de weg voor talrijke erkenningen.
Voortaan behoorde ook de "Grootloge van Belgie" tot de "universele broederketen". Niet voor lang evenwel.
De stichters van de Grootloge hadden de moeilijkheid onderschat om van meer dan duizend ex-leden van het Grootoosten, die allen destijds bij hun inwijding waren getest op hun vrijzinnigheid, plots overtuigde gelovigen in de onsterfelijkheid van de ziel en in een geopenbaarde God te maken. De letter van de statuten was "regulier", maar de geest binnen de loges had moeite om hieraan te beantwoorden.
Na enkele jaren werd het duidelijk dat "men er eigenlijk niet in geloofde'!. Aangezien men ook in dezelfde vrijzinnige kringen verder bleef recruteren, was er weinig kans op een evolutie, zoals ze door de "reguliere" grootmachten werd verhoopt.

Het Grootoosten had ziin poorten open gehouden voor broeders van de dissidente obedientie en stilaan vonden de leden van de Grootloge de weg naar hun vroegere vrienden terug. Ook de nieuwe generaties hechtten meer belang aan goede contacten met broeders uit loges in hun eigen stad of streek dan aan de meer theoretische contacten met Engelse, Amerikaanse of andere loges.
Piet Van Brabant, die het zelf heeft meegemaakt, vertelt in zijn boek "De vrijmetselaars": "In feite vonden velen het zien van de bijbel op het altaar maar moeilijk te verteren.
Niemand durfde zich in die jaren openlijk tot het atheïsme te bekennen, maar gelovigen werden in de schoot van de Grootloge nauwelijks gedoogd en wie zijn kinderen naar een vrije (katholieke) school zond, werd zonder pardon als kandidaat afgewezen... tenzij hij op een andere manier kon aantonen dat hij een overtuigde vrijzinnige was".
Verklaringen van grootofficieren, zelfs van grootmeesters die erop neerkwamen dat men de grondbeginselen niet letterlijk maar hoogstens symbolisch opnam, en toenaderingen die werden gedaan met het Grootoosten, deden bij een aantal Angelsaksische obedienties argwaan ontstaan. Aangemaand om haar standpunt te verduidelijken, liet de Grootloge begin 1979 aan de Grootloge van New York weten dat zij het concept van de "Opperbouwmeester" slechts als een symbool beschouwde, dat van de leden geen geloof in een Opperwezen vereiste.

De Grootloge werd volgens sommige broeders geleid "door onhandige en besluitloze bestuurders, die onbekwaam bleken de doortastende maatregelen te nemen die noodzakelijk waren om een sedert jaren verrotte situatie te redden". Toen in februari 1979 Herman Buskens, een uitgesproken voorstander van het "laxisme", tot grootmeester werd verkozen, brak de crisis uit.
Grootofficieren namen ontslag, de grootmeester werd afgekeurd en bood eveneens ziin ontslag aan, nieuwe verkiezingen werden aangekondigd maar kort daarop afgelast, tegenstrijdige mededelingen werden rondgestuurd, grondige discussie werd verdaagd tot in het najaar: de breuk werd onvermijdelijk.
De "United Grand Lodge of England" verbrak haar betrekkingen met de Belgische Grootloge, hierin onmiddellijk gevolgd door talrijke "reguliere" obedienties, in de eerste plaats door de Amerikaanse. De Belgische vrijmetselarij was weer in haar totaliteit "irregulier" geworden.
De Reguliere Grootloge van Belgie.
Een aantal vriimetselaars trok besluiten uit de nieuwe toestand, en verliet de Grootloge om opnieuw een "reguliere" obedientie te stichten. Al op 15 juni 1979 werd de "Reguliere Grootloge van Belgie" opgericht in haar nieuwe lokalen Koningsstraat 265, op een paar honderd meter van de hoofdzetel van de Belgische Grootloge.
Die dag, naar het woord van adjunct-grootmeester Piet Van Brabant, sloegen negen moegetergde loges de weg in van de universaliteit en de regulariteit" .
Dit keer kwam het initiatief vooral uit het Franstalige landsgedeelte. Drie loges waren in Brussel en twee in Waterloo gevestigd, een in Charleroi en een in Bergen. De loge in Bergen. "King Leopold I", was een Engelstalige loge, bevolkt door officieren van de SHAPE, en "Chevalier Ramsay" in Brussel was voor officieren van de NAVO. Ook in de twee andere Brusselse loges "L'Union" en "Les trois Anneaux" en in de Waterloose "Marquis de Gages" en "Les Trois Briques" waren er Engelstaligen. De Vlaamse aanbreng beperkte zich tot "Les disciples de Salomon" in Leuven en "De Wijngaardenrank" in Aarschot. Dit wil niet zeggen dat ook geen individuele macons uit andere steden bij de eerste oprichters waren: zij lieten zich voorlopig bij de oprichtende loges affilieren.
Tot eerste grootmeester werd de Franstalige Gentenaar Charles Wagemans (°1918) verkozen. Beroepshalve voorzitter van de scheepsagentuur De Baerdemaecker, was hij in de Franssprekende Gentse kringen bekend als voorzitter van het Hoger Instituut voor Franse Cultuur en van de Vlaamse Vereniging voor de verspreiding van de Franse taal.

De nieuwe Grootloge telde bij haar stichting driehonderd leden, een bescheiden begin. Haar eerste erkenning ontving ze van de "Opperraad" van de hoge graden, die zich opnieuw aan de zijde van de "regulariteit" schaarde .
De wil werd onmiddellijk uitgedrukt ditmaal geen enkel misverstand of dubbelzinnigheid meer te riskeren. Ieder lid werd verzocht een verklaring te ondertekenen waarvan de eerste zin luidde: "Ik verklaar uitdrukkelijk het bestaan van God, Opperbouwmeester van het Heelal, een van de grondslagen van de vrijmetselarij, te erkennen". De banden met het Grootoosten en met de Grootloge werden compleet verbroken en de nieuwe Statuten waren tot in de details een getrouwe kopie van de Angelsaksische reglementen. De erkenning van de nieuwe obedientie door de organen van de "reguliere" vriimetselarij volgde vlug. Vooral de Schotten, de Engelsen en de Fransen zetten zich in om binnen de kortste tijd de jonge Belgische groepering door de meeste "reguliere" grootmachten te laten erkennen.
Werkplaatsen en leden doen toenemen was de eerste taak van de Reguliere Grootloge. In 1980 was het aantal loges gestegen tot 17, met viifhonderd leden. In 1984 waren er 700 leden, in 1988 waren er 800 verdeeld over 23 loges.
Een even belangrijke taak was de erkenning door de internationale vrijmetselarij. Op de 109 bestaande "grootmachten" of "obedienties" waren er in 1981 al vijftig die de Reguliere Belgische Grootloge erkend hadden, tegen 1986 waren dat er achtennegentig en nu zijn het er honderd en twee. De erkenning werd niet altijd gemakkelijk verkregen, want de Grootloge liet zich niet onbetuigd en deed grote inspanningen om toch nog verder door enkele reguliere, vooral Europese obedienties erkend te blijven, wat evenwel na verloop van jaren geen succes bleek op te leveren.