Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden
Ordegrondwet

zoals laatstelijk is gewijzigd bij buitengewoon Grootoosten d.d. 18 december 1999.


Algemene Bepalingen
Inleiding

1. De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden werd op 26 december 1756 gesticht door afgevaardigden van tien in de Republiek der Verenigde Nederlanden werkzame loges. Op 2 maart 1770 werd zij door de Grote Loge van Londen als een onafhankelijke regelmatige Grootloge erkend.
2. De Orde heeft in de loop van de tijd steeds in haar Ordewetgeving een beschrijving opgenomen van wat in een bepaald tijdsbestek gezien werd als het meest kenmerkende van vrijmetselarij, van de Orde en van het lidmaatschap daarvan. Deze tekst luidt nu zoals neergelegd in Artikel 1.

Artikel 1
1. Een vrijmetselaar is een vrij man van goede naam, ingewijd in een tot de Orde behorende loge, dan wel in een loge die werkt onder een door de Orde erkende Grootloge. Hij werkt, samen andere vrijmetselaren, met behulp van symbolen en rituelen aan zijn persoonlijke vorming. Deze symbolen en rituelen zijn door de traditie gegeven; zij worden door de vrijmetselaar naar eigen inzicht geïnterpreteerd.
De gezamenlijke arbeid stimuleert hem ook naar vermogen bij te dragen aan een betere samenleving.
De vrijmetselaar zoekt op wat mensen verbindt en tracht weg te nemen wat hen verdeelt, opdat het ideaal van een allen verbindende broederschap gestalte kan krijgen. Daarbij aanvaardt hij een persoonlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de wereld, die hij ziet als een te voltooien bouwwerk waarvan iedere mens een levende bouwsteen is. Hij verricht die arbeid in het licht van een hoog beginsel, symbolisch aangeduid als 'Opperbouwmeester des Heelals'. De vrijmetselaar erkent de hoge waarde van een menselijke persoonlijkheid, de gelijkwaardigheid van alle mensen, ieders recht om zelfstandig te zoeken naar waarheid en ieders verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten.
2. Vrijmetselarij wordt beoefend in plaatselijke verenigingen, loge genaamd.
Vrijmetselaren betrachten verdraagzaamheid en streven naar harmonie; mede daardoor kunnen de loges ontmoetingsplaatsen zijn voor mannen met uiteenlopende achtergronden, levensbeschouwingen en inzichten.
De gezamenlijke arbeid leidt tot beleving van verbondenheid van alle vrijmetselaren. Deze verbondenheid wordt broederschap genoemd.
3. De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden is het organisatorisch verband waarbinnen de voorwaarden worden geschapen om vrijmetselarij te kunnen beoefenen in de traditie waarin zij dat sedert haar oprichting heeft gedaan.
4. De Orde eist van haar leden gehoorzaamheid aan de wetten des lands zolang en voor zover die wetten geen beperkingen inhouden van de vrijheid van meningsuiting en vereniging.
5. De Orde onderhoudt vriendschappelijke betrekkingen met door haar erkende Grootloges in het buitenland. Mede hierdoor zorgt zij ervoor dat haar leden ook daar kunnen werken, zodat de broederketen de gehele wereld omspant.

Artikel 2
1. In de Orde wordt de vrijmetselarij beoefend in de graden van leerling-, gezel- en meester-vrijmetselaar.
2. Tot de beoefening van de vrijmetselarij binnen de Orde worden uitsluitend toegelaten zij, die lid zijn van een regelmatige loge.
3. Als regelmatig worden beschouwd:

a. De Verenigde Grootloge van Engeland, de Grootloge van Schotland en de Grootloge van Ierland en alle loges en grootloges, welke
afstammen van de in 1717 opgerichte Grote Loge van Londen, de in 1751 te Londen opgerichte Grootloge van Engeland, de Grootloge van Schotland en de Grootloge van Ierland, tenzij het tegendeel door het Grootoosten uitdrukkelijk is uitgesproken;
b. De Grootloges en loges die op de dag van de vaststelling van dit artikel door het Grootoosten als regelmatig werden aangemerkt, tenzij het tegendeel door het Grootoosten uitdrukkelijk wordt uitgesproken;
c Grootloges en loges die in de toekomst door het Grootoosten zulten worden erkend.
4. Erkenning, alsook opschorting en intrekking daarvan, geschiedt door een desbetreffend besluit van het Grootoosten, dat de motieven behelst waarop de erkenning, de opschorting of de intrekking is gegrond en dat slechts kan worden genomen op een gemotiveerd voorstel van het Hoofdbestuur.
5. Erkenning kan te allen tijde worden ingetrokken op de grond, dat onder verantwoordelijkheid van de tot dusver erkende Grootloge of loge de vrijmetselarij beoefend wordt op een wijze die niet in overeenstemming is met de door de traditie gegeven werkwijze van de vrijmetselarij, of waardoor schade wordt toegebracht aan het aanzien van de Orde.
6. Erkenning van een Grootloge alsmede opschorting en intrekking daarvan omvat tevens de tot haar behorende loges.
7. Als regelmatig kunnen niet worden beschouwd Grootloges of loges, welke zonder toestemming van het Grootoosten binnen het Koninkrijk der Nederlanden de vrijmetselarij beoefenen.
8. Het Hoofdbestuur kan besluiten om met regelmatige Grootloges vertegenwoordigers uit te wisselen. Het Hoofdbestuur benoemt deze vertegenwoordigers van de Orde en regelt hun werkzaamheden.
9. Orden van vrijmetselaren die arbeid verrichten in andere graden dan die van leerling, gezel en meester, kunnen slechts worden toegelaten in het Koninkrijk der Nederlanden te arbeiden krachtens besluit van het Grootoosten, bij gebreke waarvan hun arbeid hier te lande niet als regelmatig wordt beschouwd.

Het Bestuur van de Orde

Artikel 3
1. Aan het hoofd van de Orde staat de Grootmeester.
2. In het bestuur van de Orde en in de behartiging van haar belangen wordt de
Grootmeester bijgestaan door de Grootofficieren. die met hem het Hoofdbestuur van de Orde vormen. Zij dragen de titel en vervullen de functies van Gedeputeerd Grootmeester, Eerste Grootopziener, Tweede Grootopziener, Grootredenaar, Grootsecretaris, Grootthesaurier-aalmoezenier, Grootarchivaris en -bibliothecaris, Grootceremoniemeester, Grootonderzoeker, Grootbouw-, meubel- en hofmeester en Grootdekker.

Artikel 4
1. De Grootmeester is verantwoordelijk voor het behoud van de door de traditie gevestigde werkwijze van de Orde.
2. Aan hem of zijn vertegenwoordiger wordt op verlangen onmiddellijk toegang verschaft tot de werkzaamheden van de loges; indien hij dat verlangt, neemt hij de leiding van die werkzaamheden op zich.

De leden 

Artikel 5
1. Als vrijmetselaar kunnen slechts worden aangenomen mannen, die meerderjarig zijn en wier levenswandel, levensopvatting, geestelijke ontwikkeling en beschaving aanleiding geven om te vertrouwen, dat van hen ter bevordering van het doel van de Orde medewerking en steun mogen worden verwacht en zij zich door de beginselen, uitgedrukt in artikel 2 zullen laten leiden.
2. De aanneming geschiedt door inwijding van de kandidaat in de eerste of leerlinggraad in een loge.
3. De rond de inwijding in acht te nemen procedure wordt bij ordewet bepaald.

Artikel 6
Voorts kunnen, zonder formele aanneming, als lid van de Orde worden toegelaten:

a oud-leden van de Orde, die zelf hun lidmaatschap hebben opgezegd zonder jegens de Orde in gebreke te zijn geweest;
b. leden en oud-leden van met onder de Orde ressorterende loges die onder een regelmatige buitenlandse Grootloge ressorteren.
Artikel 7
Niemand wordt als lid van de Orde aangenomen of toegelaten dan nadat hij in Open Loge in handen van de (fungerend) Voorzittend Meester de navolgende belofte heeft afgelegd:
"Ik beloof het doel van de Orde naar vermogen door woord. geschrift, daad en voorbeeld, in handel en wandel te zullen voorstaan. Ik beloof gehoorzaamheid aan de wetten van de Orde en aan de besluiten van het Grootoosten. Ik beloof de verplichtingen. mij door of krachtens die wetten en besluiten opgelegd, getrouw te zullen nakomen en, gelet op het karakter van de Orde als besloten vereniging, te zullen eerbiedigen, wat mij als lid van die Orde wordt toevertrouwd".
Artikel 8
1. De leerling-vrijmetselaar, die gedurende ten minste één jaar blijk heeft gegeven van belangstelling in en geschiktheid voor de arbeid van de Orde, wordt door de loge, bij welke hij als gewoon lid is ingeschreven, na ommekomst van dat jaar bevorderd tot de tweede of gezellengraad .
2. De gezel-vrijmetselaar, die gedurende ten minste één jaar blijk heeft gegeven van ijver en van geschiktheid voor de bevordering van de toepassing der in artikel 2 uitgedrukte beginselen in het maatschappelijk leven wordt door de loge, bij welke hij als gewoon lid is ingeschreven, verheven tot de derde of meestergraad. Door de verheffing tot deze graad wordt hij benoembaar tot functies, betrekking hebbende op bet bestuur van de Orde, van de loges en van vrijmetselaarskringen.
3. Van de inachtneming der termijnen in lid 1 en 2 bedoeld, kan door de Grootmeester ontheffing worden verleend.
4. De Grootmeester kan op verzoek van de loge die het voorstel tot bevordering of verheffing heeft gedaan, een andere loge, die zich daartoe vooraf bereid heeft verklaard. aanwijzen de leerling te bevorderen of de gezel te verheffen.
5. De rond bevordering en verheffing in acht te nemen procedures worden bij Ordewet bepaald.
6. Aan de in de eerste graad aangenomene, alsmede aan de tot de tweede graad bevorderde wordt door de loge waar zulks heeft plaatsgevonden een verklaring, en aan de in de derde graad verhevene vanwege de Orde een diploma uitgereikt volgens een der aan deze Ordegrondwet gehechte modellen.

Artikel 9
Het lidmaatschap van de Orde is onverenigbaar met het lidmaatschap van een niet-regelmatige Grootloge of loge, van een nietregelmatige Orde of loge van vrijmetselaren werkend in andere graden dan die van leerling, gezel en meester of van een vereniging die hetzij door de vorm waarin, hetzij door de naam waaronder zij werkt, zich voordoet als vrijmetselaarsvereniging.

Artikel 10
1. Tot het wezen van het lidmaatschap van de Orde behoort het als gewoon lid ingeschreven zijn bij één en niet meer dan één onder haar ressorterende loge.
2. Niettemin kan ieder lid van de Orde tevens buitengewoon lid zijn van andere tot de Orde behorende loges.
3. De buitengewone leden hebben toegang tot alle in hun graad door de loge gehouden bijeenkomsten en kunnen daarin officiersfuncties, niet tevens zijnde bestuursfuncties vervullen. In de vergaderingen van de loges kunnen zij slechts een raadgevende stem uitbrengen
4. Een lid van een loge ressorterend onder een regelmatige buitenlandse Grootloge kan tevens lid of buitengewoon lid zijn van een tot de Orde behorende loge en omgekeerd kan een gewoon lid van de Orde tevens gewoon of buitengewoon lid zijn van een loge behorende tot een regelmatige buitenlandse Grootloge.

Artikel 11
1. De leden zijn gehouden zich te gedragen naar de beginselen neergelegd in de artikelen 2 en 3 van deze Grondwet. Zij onthouden zich van uitingen in woord en gedrag, die andere leden van de Orde kunnen belemmeren in hun beleving van die beginselen en van de werkzaamheden van de Orde.
2. Zij nemen kennis van de levensopvattingen en levensinrichting van de andere leden van de Orde, zonder zich daarover een waardeoordeel aan te matigen, anders dan met betrekking tot de vraag of die opvattingen en inrichting kennelijk onverenigbaar zijn met de verplichtingen neergelegd in het vorige lid.

Artikel 12
1. Ieder lid van de Orde is gehouden om, wanneer hij van mening is, dat een medelid handelt of heeft gehandeld in strijd met zijn vrijmetselaarsplicht of gevaar loopt deze plicht uit het oog te verliezen, deze broederlijk daarop aan te spreken.
2. Blijkt zodanig optreden niet voldoende te zijn, dan stelt hij de zaak, zo het een medelid van zijn loge betreft, in handen van de Voorzittend Meester, of, indien de zaak de Voorzittend Meester zelf betreft, in handen van de Grootmeester.
3. Geldt de zaak een lid van een andere loge, dan roept hij de tussenkomst in van de Voorzittend Meester van zijn eigen loge om haar in handen te stellen van de Voorzittend Meester van die andere loge, of, indien de zaak de Voorzittend Meester van die andere loge betreft, in handen van de Grootmeester.

De loges en hun werkzaamheden

Artikel 13
1. Een vereniging van ten minste zeven leden van de Orde, estervrijmetselaar kan, wanneer erkenning ter plaatse in het belang van de Orde is, op haar verzoek door bet Grootoosten als loge worden erkend.
2. Als bet Grootoosten tot erkenning besluit, dan zal de betrokken loge door of vanwege het Hoofdbestuur worden geopend en geïnstalleerd, waarbij aan de loge een constitutiebrief wordt uitgereikt. Pas vanaf dat moment is de nieuwe loge bevoegd rituele arbeid te verrichten.
3. De Orde kan geen loges erkennen in landen, waar een regelmatige nationale Grootloge is gevestigd, zonder toestemming van deze.
4. Aan deze Ordegrondwet wordt een lijst gehecht, waarop de onder de Orde ressorterende loges naar volgorde van hun ouderdom en onder opgave van haar stichtingsjaar en rangnummer worden vermeld. Als de loge onder een Provinciale Grootloge ressorteert, wordt zulks eveneens vermeld.

Artikel 14
Een bestuit tot erkenning als loge kan door het Grootoosten worden ingetrokken indien de betrokken loge:

a minder dan zeven leden telt;
b handelt in strijd met de statuten en reglementen van de Orde;
c de vrijmetselarij beoefent op een wijze, die niet in overeenstemming is met de door de traditie gegeven werkwijze van de Orde of waardoor schade wordt toegebracht aan het aanzien van de Orde.
d dit zelf verzoekt.
Artikel 15
De Voorzittend Meester van de loge is verantwoordelijk voor het behoud binnen zijn loge van de door de traditie gevestigde werkwijze van de Orde en voor het bewaren van de harmonie in de loge.

Artikel 16
1. De aanneming tot leerling, de bevordering tot gezel en de verheffing tot meester geschieden naar de door traditie gevestigde werkwijze, neergelegd in ritualen.
2. Het Hoofdbestuur stelt ritualen vast voor de inwijding tot leerling-, de bevordering tot gezel- en de verheffing tot meester-vrijmetselaar en kan deze vaststellen voor andere rituele arbeid in Open Loge. Het Hoofdbestuur is bevoegd bepaalde gedeelten van deze ritualen bindend te verklaren.
3. In bijzondere gevallen kan de Grootmeester bepalen dat de aanneming, bevordering of verheffing op andere, door hem aan te geven wijze geschiedt

Artikel 17
1. Bij de aanneming, bevordering en verheffing en bij andere bijeenkomsten in Open loge mogen slechts leden van de Orde en van loges die onder een regelmatige buitenlandse Grootloge ressorteren worden toegelaten, die aantonen de graad, waarin de bijeenkomst wordt gehouden, te bezitten.
2. Niettemin kan in ieder afzonderlijk geval, te beoordelen door de voorzitter van de bijeenkomst waartoe de toelating wordt verzocht, het bijwonen worden toegestaan aan oud-leden van de Orde, die zelf het lidmaatschap hebben opgezegd zonder jegens de Orde of hun loge in gebreke te zijn geweest.

Artikel 18
1. De Voorzittend Meester is bevoegd om, in geval de toelating tot een bijeenkomst van een niet-lid van zijn loge tot verstoring van de harmonie leidt, die toelating te weigeren.
2. Kwesties als bedoeld in artikel 14 lid 2 van deze Ordewet poogt hij door bemiddeling tot een oplossing te brengen. Hij vermijdt daarbij zoveel mogelijk voor deze of gene partij te kiezen.
3. De Voorzittend Meester is bevoegd, indien zulks naar zijn oordeel kan bijdragen tot het bewerkstelligen van een oplossing, één of meer leden de toegang tot de werkzaamheden van zijn loge tijdelijk, voor ten hoogste twee maanden, te ontzeggen.

Wijziging van de Ordegrondwet

Artikel 19
1. Een voorstel tot wijziging of herziening van deze Ordegrondwet kan worden gedaan door het Hoofdbestuur of door ten minste negen loges. Het voorstel wordt door het Hoofdbestuur aan alle loges bekendgemaakt en gaat vergezeld van een toelichting en van adviezen van het Hoofdbestuur en van de Wetscommissie, dit laatste slechts voorzover deze organen niet reeds zelf het voorstel hebben geconcipieerd of toegelicht.
2. Het voorstel wordt in behandeling genomen op een (buitengewoon) Grootoosten, te houden niet eerder dan zes maanden na de bekendmaking daarvan.
3. ledere loge is gedurende drie maanden na de datum van bekendmaking van het voorstel bevoegd om amendementen daarop bij het Hoofdbestuur in te dienen. Het Hoofdbestuur maakt deze amendementen, zoveel mogelijk systematisch gegroepeerd en vergezeld van zijn advies, ten laatste één maand voor het Grootoosten waarop het voorstel zal worden behandeld, aan de loges bekend.
4. Op het Grootoosten kunnen zowel de afgevaardigden als het Hoofdbestuur amendementen van slechts geringe omvang voorstellen. Het al dan met behandelen daarvan is uitsluitend ter beoordeling van de voorzitter van de vergadering.
5. Over de amendementen wordt eerst bij gewone meerderheid van stemmen beslist; voor de aanneming van het geamendeerde eindvoorstel zijn twee derden van het aantal geldig uitgebrachte stemmen vereist.

Slotartikel

Artikel 20
Deze wet wordt in de reglementen van de Orde aangeduid als "Ordegrondwet".


terug naar vorige pagina         wilt u reageren?