Maçonnieke encyclopedie-F.

De Maconnieke Encyclopedie zoekt


Een ogenblik !


GENERAAL-INSPECTEUR
General Grand-Chapter of the United States
General Grand Encampment of the United States
GENEVE
Gent
Geometrie.
GEOMETRIE,
GEOMETROS
George lV
George V
Georgestad
GEREBZOW
GESLINGERD KOORD
Getal.
GETALLEN
GETALVERHOUDING
Getande Rand
Gewelf.
Gezang.
Gezel
GEZEL/ MEDGEZEL.
Gezicht
Giardiniére
Giblim.
Gichtel







GENERAAL-INSPECTEUR (DE SOUVEREIN GROOT-) en Souverein Grootinspecteur-generaal is de 33e en laatste graad van het in Frankrijk ingevoerde zogenaamde Oud-Engelse systeem. In het midden van de zaal bevindt zich een vierhoekig, met karmozijnrood tapijt bekleedde altaar, waarop een Bijbel, en een ontblote degen ligt. In het noorden van de zaal staat een mensengeraamte, dat in de linkerhand de Ordevaan en in de rechter een dolk houdt. Boven de ingang staan de woorden: God en mijn recht. De vergadering noemt zich verheven Raad. De Grootmeester draagt de titel van zeer machtige Souverein, Groot-Kommandeur, en verbeeld FREDERIK II, Koning van Pruisen. De eerste Opzie ner heet Souverein, Luitenant-Kommandeur. Bovendien heeft men een’ Schatbewaarder van het Heilige Rijk, een’ Kapitein van de wacht, en de Medeleden dragen de naam van verheven Souverein, grootinspecteur Generaal. Op hun kleed be vindt zich het rode kruis, van de Duitse Ridders. Het kleinood is een tweehoofdige zwarte adelaar, met een zwaard in de klauwen. Zie GROOT.°.I.°.G.°.


General Grand-Chapter of the United States is de naam van het Opperbestuur van de Hoge Graden in Amerika. Omstreeks ‘t midden van de XVllle eeuw kwamen de Graden van Mark Master en Royal Arch uit Engeland naar Amerika. De Gr* van Mark Master was een eretitel die aan een Mr* V* M* kon gegeven worden en slechts weinig bekend; ook de kapittels die slechts uit één Gr* bestonden, behoorden tot de Mr* Loges. Het General Grand Chapter van de Ancient Masons in Engeland gaf op 1 Oct. 1794 de eerste stoot tot de vorming van een bijzonder opperbestuur van de kapittels. Om de Royal Arch-Gr* te kunnen verkrijgen moet men Reg* Mr* van een Loge geweest zijn, wanneer de Gr* Mr* die Graad had, was hij tegelijk High-Priest van het Grand Chapter. In de laatste jaren is de vraag ter sprake gekomen of dit Lichaam ook behoort te worden opgeheven en te worden opgelost in het Gr* Kapittel. Tot een beslissing kwam het niet. Toch werd als beginsel uitgesproken dat het opperbestuur van de Hoge Graden behoort bij het Gr*.Kap*’van iedere afzonderlijke Staat in N. A. Enkele van die Gr* Kapp* hebben zich reeds van dat G.Gr. Ch. losgemaakt.


General Grand Encampment of the United States is de naam van het opperbestuur van de Amerikaanse Tempelridders welke Gr* aan de Graden; Prince of Jeruzalem, Rosecroix en Kadosh ontleend was en soms ook aan niet - Vrijmetselaren verleend werd. Deze Graad of’ Orde stond niet in rechtstreeks verband met de Vrijmij*, althans niet met de in Amerika als oude en echte erkende blauwe Graden en de Royal Arch. Deze tempelridders verenigden zich tot encampment in de Staten Pennsylvanie, Zuid-Caroline, New-York en Rode Island. In Pennsylvanie werd toen in 1797 een Grand-Encampment gevormd. Andere Staten volgden en in 1806; nam een Grand Encampment van Rode Island de bovenstaande titel aan. Tot heden zijn er telkens algemene vergaderingen van dit lichaam gehouden. In de oorlog tussen het Noord en Zuid werd (28 April 1861) een circulaire aan alle tempelridders uitgevaardigd waarin zij; aan hun echt maçonnieke verplichtingen herinnerd werden.


GENEVE
GENÈVE
Reeds in 3737 werd er te Genève, op bekomen machtiging van het G* van Engeland, door Sir GEORGE Hamilton een provinciale Groot Loge gesticht. Doch reeds in 5738 werd de opgerichte Loge door de Magistraat verboden, Later nochtans begon men weer met veel ijver te arbeiden, zo als de Vrijmetselarij daar ter plaatse steeds met warmte werd behartigd, en er in die stad, in verhouding tot het aantal inwoners, een groot aantal Loges ontstonden. In 1755 werd aldaar uit zeven van de bestaande Loges, zijnde:

1 Ia Franche Amitiè,

2 I’Union des Coeurs,

3.Ia Parfaite Égalitè,

4.Ia Triple Union et Amitè,

5.Ies Amis sincères

6 (een Duitse Loge) I`Hereuse Rencontre; en

7.la Bienfaisance, een grote Loge gesticht, welke zich zeven jaren later met het Gr*O* van Frankrijk verbond.

Thans bestaan er drie werkplaatsen te Genève, (1835)


Gent, hoofdstad van de Belgische provincie Oost-Vlaanderen. Reeds in 1785 bestonden hier onder de Provinciaal-Loge van de Oostenrijksche Nederlanden drie Loges. De Loges "l.a f‚licit‚ bienfaisante" (geconstitueerd door het Gr* Or* de France 1805) en "Les vrais amis" (in 1807 gesticht door het Gr*O* de France en in 1819 gereconstitueerd door het Gr* O* van de Nederlanden), begonnen in 1823 in het Nederlands te arbeiden en gingen onder het Gr* O* van de Nederlanden, maar werden door het Gr* Or* de Belgique niet erkend. Heden rusten beide Werkpll*.`-De derde de L*. "La Septentrion" gesticht door het Gr* Or* de France, 2 April 1811, ging in 1831 onder het Gr* O* van Nederland en werd daarom door het Gr* Or* de Belgique voor onregelmatig verklaard Bij besluit van 4 Jan. 1846. - In 1882, bij het herstel van de betrekkingen tussen het Gr*O* van België en dat van Nederland, werd deze L* ook door het eerste erkend Verder bestaan in Gent buiten deze Loge nog: onder het Gr*O*. van België de L* "La Libert‚", gesticht 28 April 1867 en onder het Supreme Conseil de Belgique het vrije kapittel "l’Union des Flandres".


Geometrie
MACKEY
In de oudste maç* oorkonden wordt de G- aangeduid als de "grondwetenschap van alle overige "vrije" wetenschappen en met de Vrijmij* in verbinding gebracht. Dit wordt in onderscheidende systemen nog symbolisch aangewezen. Het is overbodig de symbolische betekenis van de Geometrie voor de Vrijmij*. opzettelijk aantewijzen. Marbach drukt het mogelijk het best uit door te zeggen dat men "tot bewustzijn aangaande zedelijke waarheden moet komen door een vergelijking van de wereld van de geest met de zindelijke wereld, gelijk deze zich voordoet wanneer ze naar de haar beheersende wetten, d i. Geometrisch gekend wordt". Ook de zedenwet bestaat. In de zedelijke wereld heersen ook onverbiddelijke wetten, ook die van oorzaak en gevolg. Wie haar wil leren kennen moet ook die wetten opsporen; die "het mensdom wil beter maken moet met die wetten rekening houden".


Geometrie 1(De) is de wetenschap van de vormen, die een grote uitgebreidheid bezitten. Zij is een voor de bouwlieden noodzakelijke wetenschap, daar zij door dezelve alleen aan hun arbeid sterkte, juistheid en schoonheid kunnen geven. De symbolische metselaars evenden de grondstellingen van de meetkunde op hun arbeid en handelingen aan, en behouden in een zedelijke zin hetzelfde doel. Naar het systeem van de nieuw-Engelse Grootte Loge van Londen, zijn geometrie en Metselarij oorspronkelijk uitdrukkingen van gelijke betekenis. De geometrie handelt over de krachten en eigenschappen van de hoegrootheden, in zo verre daarbij lengte, breedte en hoogte in aanmerking komen. Zij wordt verdeeld in lagere en hogere meetkunde. .Tot de lagere meetkunde behoort het grootste gedeelte van de navorsingen, over de rechte lijn, over de figuren, die binnen rechte lijnen bepaald zijn, over de lichamen binnen platte vlakken besloten , en over de cirkel, de bol en de cilinder. De hogere meetkunde houdt zich met kromme lijnen, vlakken en lichamen bezig. Deze begint gewoonlijk met kegelsneden, en gaat daarna over tot andere sneden en vlakken. Bij haar onderzoek bedient zij zich meestal van de differentiaal- en integraalrekening. De methode van de nieuwe Geometrie is van die der oude Grieken wezellijk onderscheiden, door dat in de eerste de mathematische analysis op de geometrische onderwerpen wordt toegepast, terwijl de oude volken zich bepaalden bij de onmiddellijke beschouwing van de figuren. De laatste vordert meer scherpzinnigheid; de eerste is gemakkelijker en leidt tot algemene resultaten, waartoe men in de laatste niet zo wel kan geraken. Men noemt de methode van de oude volken de synthetische, die van de nieuwere de analytische methode. Door deze wetenschap wordt de bouwkundige in staat gesteld, zijn ontwerpen ten uitvoer te brengen, het legerhoofd zijn soldaten in slagorde te stellen, de Ingenieur de plaats voor het veldleger aan te wijzen, de aardrijkskundige de aardbol te meten, tekeningen van de omvang van de zeeën te leveren, en de afdelingen van gehele rijken en provinciën te bepalen; ook wordt daardoor de sterrekundige in staat gesteld, zijn onderzoek steeds verder te brengen en de loop der hemellichamen te berekenen; kortom, de meetkunde is de grondslag van de bouwkunde, de bron van de werktuigkunde. De geometrie heeft haar oorsprong voornamelijk aan de Egyptenaren te danken, die door de natuur genoodzaakt waren, dezelve te beoefenen, omdat zij anders door de Nijl overvallen werden, die haar akkers onder water zette, en bij het verwaarloozen van de nodige kennis, om de verschillende vormen en de inhoud van de verschillende gronden te berekenen en te bepalen, de grootste verwarring onder de eigenaars zou hebben teweeg gebracht, aangezien de afscheidingen bij het aflopen van het water niet te onderkennen waren. Men noemde deze kunst eerst geometrie of geodesie (aardmeetkunde). maar haar nut strekt veel verder; alle zaken toch, die naast elkander liggen, of in reeksen op elkander volgen, en een ruimte vullen, of schijnen te vullen, zijn onderwerpen voor deze wetenschap. Zo kan men zelfs de snelheid door rechte lijnen voorstellen, zodat de geometrie ook daar te pas komt, waar men van snelheid in de beweging spreekt. Dewijl men zich eindelijk ook de tijd kan voorstellen, als samengesteld uit delen, die elkaar geregeld en onophoudelijk opvolgen, en dus als een draad, kan men ook de tijd door een rechte lijn verbeelden. De Geometrie is dus niet alleen dienstig bij het onderzoek naar de talloze voortbrengselen van natuur en kunst, maar kan ook op vele wetenschappen toegepast worden, en is zelfs onmisbaar voor het uitbreiden van de kennis van de hogere gedeelten van deze. Zij scherpt het verstand, en stelt ons in staat, om alle zaken beter in te zien en een nauwkeuriger kennis van deze te verkrijgen. Hierom lieten de oude wijsgeren niemand tot de studiën toe, die deze wetenschap niet tot een zekere hoogte had beoefend. Men verdeelt de lagere geometrie in elementaire (ook wel beschouwende of leerstellige genoemd) en in beoefenende. Uit Egypte kwam zij in Griekenland, waar zij door THALES, PYTHAGORAS, ARCHLIMEDES, EUCLIDES en anderen, veel wijzigingen bekwam.


GEOMETROS, Xinche Yzirie Yva-Biram-Stolkin,. Een phrase, die in de zevenden Schotse graad, Prevôt en Rechter, of Ierse Meester, van veel betekenis is,


George lV (koning van Groot Brittannië), Geb. 12 Aug. 1768, overl. 1830, werd in 1787 als Maç* aangenomen en 24 Nov. 17590 Gr* Mr* van de Gr* L*. van Engeland. In 1806 werd hij ook Gr* Mr* v. E* van de Gr* L* van Schotland. Als koning bleef hij als Grootpatroon het oppertoezicht op beide maç* lichamen houden.-


George V voormalig koning van Hannover, geb. 27 Mei 1819, overleden te Parijs 12 Juni 1878, was Gr* Mr* van de Gr* L* van Hannover. Na de gebeurtenissen in `66 werd de Gr* L* van Hannover opgeheven.


Georgestad in de Kaapkolonie. Hier is een L* onder het Gr* O* van de Nederlanden, genaamd "the Star in the East", gesticht 1863. Kleuren blauw en zilver. Ze heeft voorlopig haar werkzaamheden gestaakt.


GEREBZOW (ALEXANDER VAN) Keizerlijk Russisch Generaal Majoor, was in 1815 Grootmeester van de Grote Directoriaal-Loge van Rusland, WIadimir der Orde geheten.


GESLINGERD KOORD. Dit dient tot omsluiting van het tableau, wordt gewoonlijk met zogenaamde vriendschapsknopen gestrikt, en is aan de uiteinde van kwasten voorzien. Het verzinnebeeld de band, die alle BB* verbindt.(zie verder het Art. oud-meester). Het zinspeelt op de liefderijke zorg van de Voorzienigheid die ons met zo veel tederheid omvat, en onder haar bescherming houdt, zo lang wij in ons leven en in onze handelingen de vier godsdienstigehoofddeugden: de matiging, de standvastigheid, de wijsheid en de gerechtigheid zonder afwijking tot doorgaand richtsnoer nemen. Bovendien behoort het ons te herinneren, dat wij in onzen arbeid nooit de schoonheid durven veronachtzamen, aangezien het goede en het schone door een' hemelsen band met elkander is verbonden. Hoe verstrooid onze BB* ook zijn over de gehele oppervlakte der aarde zo worden zij nochtans allen omsloten door een gemeenschappelijke band en daarop wordt gezinspeeld door het geslingerd koord. Deze band is de belangstelling in hun zaak, door de natuur gestrengeld, onderhouden door de verwantschap van de geesten, verheven door een gemeenschappelijk doel des harten, en bevestigd door de Orde en haar betrekkingen, en wordt hier ook aangetoond, hoezeer verenigde kracht kan werken, waar de alleenstaande niets vermag.


Getal. (Tellen, Getalverhoudinqen). Ook in de Vrijmij*. bekleedt de getallensymboliek een zekere plaats, hoewel in de drie SS* GGr* daarvan slechts een zeer matig gebruik is gemaakt. Opmerkelijk is vooral wat hiervan Krause zegt in "Die drei #ltesten Kunsturkunden van de Freimaurerei". Het gebruik van bepaalde getallen in symbolische betekenis, vinden we in de gehele oudheid terug en merkwaardig is het te horen wat over de oorsprong en de betekenis daarvan door Krasse, Leihnitz en anderen gezegd is. De leer van de melodieën van de harmonie is hiermede, en zeker terecht, in verband gebracht. Krause zegt o.a. het volgende: "in de toonkunst hangt de diepte en hoogte van de tonen af van het aantal trillingen dat zeker lichaam, binnen een gegeven tijdsruimte maakt. De toon van bepaalde hoogte heeft altijd in dezelfde tijd een gelijk aantal trillingen. Hoe minder innerlijke spanning de lichamen hebben van het te minder trillingen maken ze in dezelfde tijd. Door de bepaalde verhoudingen van de getallen tussen de trillingen van elke afzonderlijke toon, worden de intervallen of toonafstanden bepaald, waarop zowel de harmonie als de melodie gebaseerd is. Voorzover de tonen die een bepaalde getalverhouding in trillingen hebben, tegelijk klinken, vormen zij harmonie, voor zover ze zich na elkander, in bepaalde verhoudingen, openbaren, geven ze melodie. Harmonie en melodie berusten dus, wat haar verschijning betreft, op de zelfde eeuwige grondslag, de verhouding van de getallen; terwijl zij wat haar innerlijk wezen betreft, gegrond zijn op de inrichting van het organisme aller wezens en die van de wereld, wier eeuwige vorm en orde zich in de getallen en getalverhoudingen openbaren. Verschillende bepaalde tonen die, achtereenvolgens of tegelijk klinkende, ons gemoed bevredigen noemen wij welluidende tonen of consonanten, die welke ons in spanning of verwachting houden, tegenklanken of dissonanten. Nu is elke interval, consenterend of dissonerend, de uitdrukking van een bepaalde getalverhouding of, anders gezegd, stelt in het rijk van de tonen een of meer bepaalde getallen voor. Al de octaven worden bepaald door het getal 2, de kwinten door 3, de grootte tertsen door 5, de mineurtertsen door 5 enz.:- enz. De getallen een, twee, drie en vijf vormen dus de gehele grondslag van de muziek. Leibnitz beweerde daarom ook: "Wanneer de ziel muziek hoort en geniet , oefent zij, onbewust , hoge aritmetiek uit; ze telt zonder het te weten. Maar de ziel verricht deze telling niet; er wordt voor haar geteld; ‘t is het gevoel van bevrediging of verwachting dat ze in muzikaal geordende klanken onmiddellijk waarneemt." Pythagoras beweerde reeds: "De oorzaak van de bevrediging of van de niet-bevrediging die wij bij bepaalde intervallen ondervinden is, dat die intervallen in bepaalde volgorde de eeuwige, goddelijke wetten van de wereldbouw in getallen voorstellen waarop alle leven en alle schoonheid berust." Geen wonder derhalve, dat de symboliek van de getallen en hun onderlinge verhouding vooral in de leer van Pythagoras wordt gevonden. Het getal ##n was voor hem de "monas de eenheid, het oorspronkelijke, het zichzelf gelijke, het zo en op zich zelf bestaande." Deze eenheid is het principe aller dingen , God, het op-zich-zelf goede, het eeuwige verstand, het ware, goede schone.- Bij de getallensymboliek volgde hij een dubbele leerwijze, een voor de grootte menigte en een voor zijn vertrouwelingen. De eerste bepaalde zich tot het praktische, de ervaring; de andere strekte zich uit tot "de natuur van de dingen". - De Gnostieken--(z.d) zouden—volgens Munter ("Versuche uber die Gnostiken") hun leer over de geometrie van de Aeonen aan de getallen-filosofie ontleend hebben, en, evenals de Nieuw-Platoniërs, daaraan, een magische kracht hebben toegekend. Ook de Kabbala (z.d.) en nieuwe theosofen als B"hme gingen op dit voetspoor voort. Ook in de Vrijmij* worden de getallen Symbolisch gebruikt, vooral 3, 5 en 7, in de Hoge Graden vooral, al wordt daaraan natuurlijk geen de minste kracht toegekend. Hier is het getal alleen als symbool. (Vgl. ook Jahrbucher fur deutsche Theologie)



.GETALLEN
(Geheime)m in de Vrijmetselarij zijn: drie, vijf, zeven en negen. In de hogere graden heeft men nog andere


GETALVERHOUDING. Getalverhoudingen en meetkundige figuren zijn in dingen en gedachten volkomen hetzelfde De sterren zijn naar gelalverhoudingen geregeld, haar banen zijn geometrische figuren. De stof, uit welke de menselijke lichamen zijn samengesteld, is naar bepaalde arithmetische verhoudingen vermengd. Andere verhoudingen heersen in dieren en plantenlichamen. De levende lichamen, zowel als hun kleinste delen, hebben meetkundige gedaanten, die van haar arithmetische betrekkingen afhangen. De muzikale betrekkingen, die de mensen geest zo sterk in beweging brengen, die hem de reinste verrukking verschaffen en hem in een bovenaardse toestand kunnen verplaatsen, zijn arithmetische verhoudingen. De snaren van een lier, een harp, die de grondtonen bevatten, vormen geometrische lijnen in bepaalde verhoudingen tot elkaar. Alle schoonheid, alle harmonie berust op getalverhoudingen. De machtige, schone bouwkunde, die zo veel tot beschaving van de mensheid heeft bijgedragen berust op de zorgvuldige aanwending van de meetkunde. Bij de harmonische, eeuwige loop van de sterrebanen liggen de muzikale verhoudingen tot grondslag Kortom, alles in de zedelijke, zowel als in de lichamelijke wereld, is getal en vorm. Het grondgetal, de bron van alle harmonie en schoonheid is de Godheid


Getande Rand omsluit het tableau als symbool van de band die alle Bbr* verenigd. Ook verzinnelijkt hij de waarheid dat dezen elkander verdedigen moeten tegen elke aanval van buiten, daarom zijn de scherpe punten naar buiten gekeerd. Bovendien, aan de buitenzijde zijn ze donker gekleurd, aan de binnenkant licht. Binnen de Get* R* is het licht.


Gewelf.
1.Het Azuren G. dekt de L* als symbool van de eeuwige heldere hemel die wel tijdelijk bewolkt kan worden, maar toch zijn onuitblusselijk licht blijft werpen op alle arb* van het Lichts. -

2.Het stalen G. (la voute d’acier) wordt gevormd door het kruisen van de zwaarden waaronder iemand kan doorgaan ; is een eerbewijs dat in vele Loges gebruikt wordt, wanneer een van de Off* van een Loge in een andere ontvangen wordt, ook wordt het vaak gebruikt bij Recc*-
-- (Het stalen) wordt door de wederzijdse zamenvoeging van de degenspitsen afgebeeld, zodat iemand daaronder doorgaan kan, en dient tot eerbewijzing bij de intrede of uitganang van een Groot-Dignitaris van een Groot Loge, of van een achtbare Meester

3.Ridder van het negende G. ook het oude koninklijke gewelf van Salomo genoemd, is de 15e Gr* van de z.g. Schotse Ritus.

Aan dezen ligt de sage ten grondslag dat Henoch zorg droeg de geheimen van de Vrijmij* voor de verwoestingen van de zondvloed te beveiligen (! !) Op het bijou staan de volgende letters: R. S . S . G . I . E . S . I . P . A . T . S . R . E . A . M . 2995. (Regnante Sapientissimo Salomone, G. I et S. Invenerunt Pretiosissimum Artificum Thesaurum Subter Ruinos Enoch Anno Mundi 2995).

4.GEWELF. (Het Star-) Beeld van de hemel en van de onmetelijkheid.


Gezang. Bij vele Loges, vooral in het buitenland, is het de gewoonte de Logevergaderingen met een gezang te openen en te sluiten. Overal - ook bij ons - wordt bij plechtige gelegenheden door de BBr* of door de kapel vaak een lied aangeheven. Vandaar dat alle Loges ook in ‘t bezit zijn van een gezang- of liederboek, lyre genaamd, dat toepasselijke liederen behelst. Onder de beste liederen in de laatsten tijd uitgegeven, rekenen wij; de "Tempel- en Tafelzangen" van de A* Br*A. Winkler Prins, uitgegeven te Amsterdam, bij Br* C. L. Brinkman. Intussen spreken wij zeker veler gevoelen- uit, wanneer we zeggen te hopen dat de dichters onder de BBr* zich opgewekt mogen gevoelen de maç* Litteratuur met een bundel poëzie te verrijken. Men zal ‘t niet ontkennen, dat velen van de nu gebruikt wordende liederen, verouderd zijn en niet meer uitdrukken wat wij voelen. Onder de meest gebruikte en ook schoonste liederen uit de vreemde rekenen wij het bekende : "Wie lieblich ist ‘t hienieden", getoondicht door Br* Schneider. Wie een bloemlezing wil leveren uit de maç* poëzie uit Nederland van vroegere en latere tijd, zal de broederschap zeker een dienst bewijzen. In de eerste samenkomsten van de BBr* was het koorgezang ‘t meest gebruikelijke; waarschijnlijk omdat men het liefst bekende kerkliederen gebruikte, en ook omdat in het koorgezang de idee van de eenheid en van de verbroedering het duidelijkst wordt uitgedrukt.


Gezel, GEZEL/ MEDGEZEL.
(Metgezel, Eng. fellow, fellow-craft; Fr. compagnon; Ital.lavorante; Deens enZw. medbroder; Duits, gesel, de tweede Gr* van de Vrijmij*. - Op 22 Nov. 1726 werd de bepaling opgeheven dat Leerll* alleen in de Gr* L* te Londen tot Metgezel en Meester konden worden aangenomen; de Gezellen-graad was een soort van noviciaat voor de Meestergraad.-Van die tijd af aan werd het gebruikelijk de eerste en tweede Gr* gelijk te geven en tot 1760 bleef dat zo in Engeland, Frankrijk en Duitsland. De Engelse constitutie van 1853 behelst echter de bepaling, dat geen Br* in een hogere Gr* mag worden aangenomen, dan nadat hij minstens vier weken in de voorafgaande heeft gearbeid. In Nederland geldt thans de bepaling: de Metgezellengraad kan niet vroeger dan drie maanden na de aanneming in de Orde, de Meestergraad niet vroeger dan ##n jaar na de bevordering tot Metgezel aan de zelfde Broeder worden verleend. - Ook deze bepaling is o.i. te vrijgevig. Zij alleen kunnen tot de 2e Gr* verheven worden die werkelijk de Leerll* arb* met ijver en toewijding werkten. Dit in ‘t oog te houden zal een einde maken aan veel dat nog niet goed is.


Gezel, ook MEDGEZEL.

Deze tweede graad van de V*M*, van alle systema's, dient als overgang van Leerling tot Meester. De gezel is een persoon, die zijn tijd als Leerling wel heeft volbracht en besteed, en zich door de opneming in deze graad, in de Vrijmij* wil bekwamen. De Gezellengraad is later ontstaan dan de Meestergraad en vormt een afgezonderde afdeling van de BB*, die minder doel heeft; want de Gezellen oefenen doorgaans geen hun eigenlijke beroep uit, dat hen van de Leerlingen onderscheidt.

De aanneming tot gezel] is het beeld van de zedelijke vorderingen van de mensen op de baan van de menselijkheid, zij voert hem de troosteressen des levens, en van de mensenkennis (de schone kunsten, de veredeling des geestes en de ware gezellige vriendschap) in de armen.

De plechtige gelofte van de Gezel, (Journeyman) luidde oudtijds als volgt: "Ik beloof, dat ik alle mensen zo zal behandelen, als ik wens dat zij mij zullen doen; dat, wanneer ik voor anderen arbeid, ik zulks met alle ijver doen zal, even als ware het voor mij zelf; dat ik zorgvuldig bedacht zal zijn, nimmer iets te beloven, dan heten geoorloofd en rechtvaardig is. en deze mijn belofte zal terug nemen, noch verbreken, dat ik mij naar mijn meeste krachten zal beijveren om te arbeiden; dat ik mij jegens een ieder eerlijk zal gedragen; dat ik het schone geslacht alle achting zal bewijzen, mij niet onbescheiden in woorden, werken of daden zal gedragen, niet eerder zal huwen, voordat ik het zekere vooruitzicht heb, een familie te kunnen onderhouden, en dat ik na het huwelijk mijne vrouw zal liefhebben, met achterstelling van alle andere, enz."

In het vraagstuk van de eerste graad van de Koninklijke Orde van Herodom, wordt als oorzaak, waarom vijf BB*. een Medgezellen-Loge vormen, opgegeven: 1. Omdat er vijf tijdperken zijn, naar welke wij onze handelingen inrichten, namelijk: minuten, uren, dagen, maanden en jaren.

2. Omdat er vijf orden in de Bouwkunde zijn, welke de gebouwen versieren, namelijk: de Toskaansche, Dorische, Ionische, Korinthische en de samengestelde.

3. Omdat er vijf punten in het Meesterschap zijn, die de VV*MM* moeten verenigen. of moeten verenigen

4. GEZEL (SCHOTS) is de 4e. graad van het systeem van Zinnendorf


Gezicht- zie blind

Ofschoon het geval zich uiterst zelden opdoet, is het nochtans van belang na te gaan, of het gezicht behoort onder de vereisten, om tot V* M* te kunnen worden aangenomen, en of men ook een duisterling, die van de geboorte af blind is, geneest, of zulks later bij toeval is gebeurt, al of niet tot de Orde mag toelaten en inwijden. Deze belangrijke vraag werd aan het Groot-Oosten van Frankrijk onderworpen, en door hetzelve ontkennend beantwoord, in dezelfde zitting van de 4e dag van de 2e. maand des Jaars 5785. Toen er nu in 5800 nieuwe statuten werden vervaardigd, en deze geen melding maakten van uitsluiting om blindheid, nam de Loge desAmis de la Sagesse, te Parijs, dit stilzwijgen te baat, om op de 2e dag van de 11e. maand van het jaar 5805 het licht van de Orde te schenken aan DANlëL Heilman, Directeur van het Museum der blinden, en sedert zijn zevende jaar zelf blind. Ook later heeft men hier te lande een' enkele keer een blinde ingewijd. Wanneer men echter het vraagpunt bedaard overweegt, dan zal men moeten toetreden tot de mening, van zeergeleerde en verlichte BB*., die vaststellen dat men nimmer een blinde, hetzij hij blind geboren, of zulks door toeval is geworden, in de Orde behoort op te nemen.

De old charges, door ANDERSON medegedeeld, zeggen dan ook (3e plicht).

"Zij, die Vrijmetselaars willen worden, moeten wezen vrijgeborenen (of gene lijfeigenen), van rijpen ouderdom en welgevormd, sterk en gezond, en op het ogenblik hunner aanneming noch aan het lichaam, noch aan de ledematen verminkt (geschonden). Vrouwen en gesnedene worden niet toegelaten." Deze old charges zijn bij het overnemen en vertalen, door andere volken meestal op een zeer willekeurige wijze verminkt. zodat men in de plichten, Wetten, of algemene Reglementen van de Vrijmetselaren ('sHage, 4°. 1772. en ook 8°. 1775. llle Plicht, bl. 14.) slechts vindt: "Degenen, die als leden van een Loge aangenomen worden, moeten eerlijke en deugdzame mannen zijn, van een rijpen en bescheiden ouderdom, een afkeer hebbend van een ergerlijk en aanstotelijk Ieven, en lieden, die te goede naam en faam staan." Terwijl een oudere editie ( 756) nog heeft: " Dat zij geen slaven, geen ontuchtige, of schandelijke personen, geen vrouwen, maar mannen van een goed karakter moeten wezen."

Deze tekst verminkingen zijn zeer laakbaar, omdat zij

1e de eerwaardigheid van deze overoude gedenkstukken met heiligschennende hand ontwijden;

2e. geen nut aanbrengen, en

3e. omdat personen, noch lichamen, de macht hebben, die grondbeginselen, zo ruim, zo edel en verheven, en welke aan geen verjaring onderhevig zijn, eigendunkelijk te veranderen; en wanneer men al moge voorgeven, dat er bepalingen in zijn, zo als, bij voorbeeld, die van de vrijgeborenen, welke niet voor de tegenwoordige tijd berekend zijn, zo geeft dit nog geen recht om die bepalingen, welke de naleving van de overige niet beletten, eigenmachtig door te strijken. Overigens is het blijkbaar, dat. dit voorgeven meer schijnbaar, dan wezenlijk is omdat er landen zijn, waar de lijfeigenschap thans nog bestaat. Men heeft verder een grond voor die verminkingen willen vinden in het voorwendsel dat men bij het vaststellen van deze bepalingen slechts het oog had geslagen op de Werkmetselarij. Maar ook deze schijngrond houdt geen steek, want hebben ook de wezenlijke lijfeigenschap opgehouden, de Vrijmetselarij vordert leden, die zedelijk vrij zijn, van wie beschaving en vrijheid van vooroordelen een behoorlijk bestuur van de driften mag doen veronderstellen. Zij vordert in de personen, die zij inwijdt, ongeschonden ledematen, en zeer zeker zintuigen die niet vernietigd zijn; niet slechts, omdat een ziekelijk lichaam vaak een zwakke ziel moet doen veronderstellen, maar ook omdat de Kandidaat moet kunnen horen, wat er medegedeeld wordt, en dat, wat niet gezegd, niet medegedeeld kan worden, tot hem kan ingaan, en zegenrijke invloed op hem kan uitoefenen, terwijl dat zich, door middel van zijn ogen, in zijn ziel prent; hij behoort tevens zijn spraakvermogen te bezitten, om de leringen en beginselen van de Orde, zo veel mogelijk, niet slechts door daden, maar ook door woorden te helpen verbreiden en vruchtbaar maken. Hierom- dan ook mag vooral het aannemen van een blinde voor ongeoorloofd, voor onwettig gehouden worden.

Behalve de eerwaardige old charges, door ANDERSON medegedeeld, is er in de jongste tijd door JAMES ORCHARD HALLIWELL, (zie het Art. ORCHARD HALLIWELL) een zeer oud stuk medegedeeld, waarin een plaats voorkomt, bijna gelijkluidend met die van het Constitutieboek van ANDERSON, zijnde alsvolgt;


Vijfde Artikel.

Het vijfde Artikel is zeer goed,

De Leerling zij van echtlijk bloed;

De Meester voer ook om gewin,

Als Leerling,. nooit een schandvlek in.

't Is wenselijk, men verneem het hier,

Dat gaaf zijn leen zijn alle hier;

Hij die verminkt is of ontmand,

Doet aan het gilde grootte schand;

De ontmande of spruit van schandelijk bloed,

Doet aan het gilde luttel goed.

Zoo leere het een ieder dan,

De kunst verreist een krachtvol man;

Want die verminkt is heeft geen macht,

Neem dit uw leven lang in acht


Giardiniére (Ordine della-). Een orde in 1820 te Napels ontstaan en een zustertak van de Carbonari (z d.). Eene vrouwelijke politieke orde, die haar symbolen aan de tuinbouw ontleende.


Giblim . Een woord in de Vrijmij*van grote betekenis. Volgens de gewone opvatting inwoners van de stad Gebal, door de Grieken Byblos genaamd, een stad in Phoenicië. Volgens 1 Kon. V: 32 zouden de bouwlieden van Salomo en de bouwlieden van Hiram en de Giblima aan de tempel gearbeid hebben. (Zie o.a. Lenning’s Encyclopedie). Wij geloven met Thenius dat hier aan een fout in de tekst moet gedacht worden. Men beweert dat de inwoners van Gebal bijzonder bekwame bouwlieden waren, maar uit Ezech. XXVlll: 9, de enige plaats die hier in aanmerking kan komen, blijkt alleen dat daar de scheepsbouw beoefend werd. Vreemd is het zeker dat nadat eerst in ‘t algemeen de bouwlieden van Salomo en die van Hiram genoemd werden, de bouwlieden van een plaats zo in het bijzonder worden vermeld. Hier moet zeker gelezen worden "en zij omgaven die (n.l. de stenen) met een rand". Intussen worden met dit woord bekwame bouwlieden bedoeld. Volgens de overlevering, opgenomen in het oud-Engelse constitutieboek, zou Eduard 111 bij de bouw van het slot te Windsor de werkmeester John de Syclee de naam "Meester van de Giblim" gegeven hebben.


Gichtel (Johan George), geb. te Regensburg 14 Maart 1638, overl. te Amsterdam 1718, een ijverig aanhanger van de leer van B"hme, stichtte op het eind van de XVIIIe eeuw een mystieke sekte Engelen-Broeders genaamd.